Op 13 mei gaf politiek leider Henri Bontenbal een referaat bij het derde Lubbers-Symposium georganiseerd in samenwerking door het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA en de denktank Socires over het thema 'ecologisch burgerschap'. In zijn referaat stond Henri stil bij de notie van ecologisch burgerschap, wat de consequenties daarvan zijn en wat dat betekent voor de politiek. Lees zijn volledige referaat hieronder.
Beste vrienden,
Het was voor Ruud Lubbers in 2015, drie jaar voor zijn overlijden, een groot genoegen toen paus Franciscus zijn groene encycliek Laudato Si publiceerde.
Lubbers schreef, na het verschijnen daarvan, dat deze pauselijke brief hem een ‘immense vreugde’ gaf. (1) Dat gold in het algemeen voor de boodschap van de encycliek, namelijk de oproep aan alle mensen van goede wil om de zorg voor ons gemeenschappelijk huis serieus te nemen. Maar het gold in het bijzonder ook de specifieke verwijzing naar het Handvest van de Aarde. De encycliek citeert het Handvest als volgt:
“Als nooit tevoren in de geschiedenis verplicht een gemeenschappelijke bestemming ons een nieuw begin te zoeken [...]. Laat onze tijd de geschiedenis ingaan als een tijdperk van de omslag naar een nieuwe eerbied voor het leven, de vastbeslotenheid om duurzame ontwikkeling te realiseren, een intensivering van de strijd voor rechtvaardigheid en vrede en de vreugdevolle viering van het leven.”
Lubbers was in de jaren negentig één van de drijvende krachten achter het Handvest van de Aarde. In 2000 werd het Handvest van de Aarde, na een intensieve dialoog, gepresenteerd. Later schreef hij dat in die jaren negentig voor hem persoonlijk ‘een nieuwe wijze van denken’ was gegroeid, “een intellectuele omslag van economie naar ecologie, van de korte naar de lange termijn, van de confrontatie inherent aan globalisering en de consequenties daarvan naar de harmonie van een wereld die beschouwd wordt als een en ondeelbaar.” (2) Hij zag deze nieuwe manier van denken in het Handvest en in de encycliek terug.
Duurzaamheid werd de nieuwe missie van Lubbers, zijn ‘leidmotief’, zoals hij het zelf zei. Duurzaamheid in de brede zin van het woord: werken aan sociale gerechtigheid, aan rechtvaardige verhoudingen in de wereld, aan duurzame ontwikkeling. Met andere woorden: duurzaamheid was voor hem, kortom, katholiek sociaal denken in actie.
Het is mij een voorrecht te spreken op dit derde Lubbers-symposium. Vandaag staat het begrip ‘ecologisch burgerschap’ centraal. Een thema in de geest van Lubbers. Ik wil allereerst stilstaan bij die notie van ‘ecologisch burgerschap’. Wat betekent dit precies? Ten tweede wil ik ingaan op de consequentie ervan: wat betekent die notie van ecologisch burgerschap voor de manier waarop we naar het duurzaamheidsvraagstuk kijken? Ten derde: wat betekent dit voor de politiek? Bij die drie vragen wil ik stilstaan.
1. Ecologisch burgerschap
Allereerst enkele gedachten over ecologisch burgerschap. De paus constateert in Laudato Si’ terecht dat wetten en regels uiteindelijk deugdzaam gedrag niet kunnen afdwingen. Ecologisch burgerschap begint bij het ontwikkelen van een ‘ecologische gevoeligheid’ voor de gevolgen die onze consumptie heeft op anderen en op de schepping. Aan de basis van een ecologisch burgerschap liggen ‘overtuigingen en een gezindheid’, ‘die gunstig zijn voor de zorg voor het milieu’.
Ecologisch burgerschap vraagt om een persoonlijk en maatschappelijk besef dat we de ‘mythen van de moderne tijd’ onszelf en de ander minder mens maken. Want het moderne denken denkt vanuit de ‘instrumentele rede’, ‘onbeperkte vooruitgang’, ‘consumentisme’ en ‘individualisme’. Nodig is een nieuw evenwicht: een nieuw innerlijk evenwicht, een nieuw evenwicht tussen onszelf en de ander, en tussen onszelf en alle andere levende wezens.
Ecologisch burgerschap wordt concreet in gedrag dat rekening houdt met de ecologische en sociale gevolgen van ons handelen, ook voor mensen ver weg en in de toekomst. “Iets hergebruiken in plaats van het weg te werpen kan een daad van liefde zijn die onze waardigheid tot uitdrukking brengt”, schrijft de paus.
Nee, onze individuele acties zijn geen druppel op een gloeiende plaat. “Van deze handelingen gaat in de maatschappij een weldadigheid uit die meer vruchten voortbrengt dan men kan constateren”, lees ik in Laudato Si.
Deze opvoeding tot ecologisch burgerschap begint in het gezin. Daarin “leert men toestemming te vragen, “dank je wel” te zeggen als uitdrukking van een diep gevoelde waardering voor de dingen die wij krijgen, agressie of hebzucht te bedwingen en om excuus te vragen, wanneer wij iets verkeerds doen. Deze kleine gestes van oprechte hoffelijkheid helpen een cultuur van samenleven en van respect voor onze omgeving, op te bouwen.”
Ecologisch burgerschap blijft niet beperkt tot individuele daden. We zijn niet alleen consumenten, maar ook burgers. We zijn onderdeel van een politieke gemeenschap. Politieke betrokkenheid is ook een weg om maatschappelijke en economische structuren zodanig te helpen veranderen, dat het algemeen welzijn, het bonum commune, gediend wordt. Ecologisch burgerschap betekent dus ook: je politiek inzetten voor duurzame ontwikkeling.
2. Anders kijken
Als we nu vanuit dit perspectief van ‘ecologisch burgerschap’ kijken, wat betekent dit dan voor de manier waarop we naar het duurzaamheidsvraagstuk kijken?
In de eerste plaats: het duurzaamheidsvraagstuk is een sociaal vraagstuk en geen technocratisch vraagstuk. In de politiek wordt de duurzame transitie al snel versmald tot technocratie: als we maar in 2030 of 2050 de klimaatdoelen halen, is het goed. Of, als we maar voldoende vertrouwen hebben in technisch-innovatieve oplossingen, komt het vanzelf goed.
Nee, dat is een verkeerde manier van kijken. De boodschap van Laudato Si is dat duurzame ontwikkeling net zo goed een sociale ontwikkeling betekent. Ecologisch handelen is sociaal handelen.
Burgerschap begint, zoals gezegd, met het besef dat je niet alleen op de wereld bent. Dat je rekening met elkaar houdt, ‘boodschap hebt aan elkaar’, om in de termen van Lubbers te blijven.
Ecologisch burgerschap betekent een actieve betrokkenheid van burgers bij het beperken van de opwarming van het klimaat en de neergang van biodiversiteit wereldwijd.
Het is mij te makkelijk dat sommige activisten het ecologische vraagstuk vooral op het bord van de overheid leggen. Systeemveranderingen zijn nodig, maar deze kunnen alleen gedragen worden door een samenleving die hierin actief participeert en aanjaagt. Zonder morele infrastructuur en inbedding slaagt een systeemverandering niet. Een systeem is ook een uitdrukking van die morele infrastructuur in een samenleving.
In die zin is duurzame ontwikkeling een sociale kwestie, zoals ook het arbeidersvraagstuk dat was tijdens de Industriële Revolutie. Een sociale kwestie is niet een probleem dat door de overheid met beleid technocratisch kan worden opgelost; nee, een sociale kwestie is een vraagstuk dat een gesprek van de samenleving met zichzelf vraagt, een gesprek over de architectuur van de samenleving. Het vraagt vervolgens ook politieke en maatschappelijke betrokkenheid. Dus geen na-mij-de-zondvloed politiek van rechts-populistische partijen die de noodzakelijke veranderingen niet willen inzetten; wél een moedige en vasthoudende politiek die de sociale kwestie van een antwoord wil voorzien, de samenleving daarin betrekt, de ruimte geeft en faciliteert om een antwoord te geven op de noden van de dag.
Dat brengt mij bij het tweede punt, namelijk dat het duurzaamheidsvraagstuk een kwestie is van gedeelde verantwoordelijkheid. Iedereen heeft een rol en een taak. Daarmee komen we als vanzelf bij een concept dat in de jaren tachtig in de periode van Lubbers in het CDA een leidend thema werd, namelijk het uitgangspunt van ‘de verantwoordelijke samenleving’. Dat concept zou voor de revitalisering van het CDA en voor onze visie op duurzame ontwikkeling wel eens opnieuw heel vruchtbaar kunnen zijn.
Burgers zelf hebben een rol en taak. De wereld als ons gemeenschappelijk huis vraagt namelijk om een huishouden waarin de leden daarvan verantwoordelijkheid willen dragen voor elkaar en voor het huis zelf. Dat vraagt om actief burgerschap.
Dat woord burgerschap is de afgelopen decennia toch een vies woord geworden voor sommigen. Linkse politiek wilde het individu bevrijden uit de knellende banden van traditie en gemeenschap, en het beste instrument was een sturende overheid en de immer uitdijende verzorgingsstaat. (3) De lasten van het bestaan werden gecollectiviseerd en de lusten geïndividualiseerd.
Het gevolg was dat de eenmaal bevrijde burger ging denken dat individuele zelfontplooiing het hoogste doel in het leven was. Het persoonlijke succes kon je immers ook afmeten aan je carrière of bankrekening. En persoonlijke vrijheden die eenmaal verworven waren, moesten met hand en tand verdedigd worden. Progressief-liberale en rechts-liberale politiek vormden zo de voedingsbodem voor populistische politiek en hadden ook geen antwoord op vragen naar gemeenschapszin en geborgenheid. Hun gezamenlijke grond was namelijk: het individu en zijn of haar rechten was op de troon geplaatst. Het populisme zet vervolgens expliciet ‘de Nederlander op één’, waarbij in feite het egoïsme op de eerste plaats komt te staan.
We zullen ons zelf bewust moeten worden dat dit dominante mens- en maatschappijbeeld, waarmee we onszelf de afgelopen decennia gevoed hebben, geen recht doet aan wie wij in essentie zijn en kunnen zijn. Wij zijn geen calculerende consument, wij zijn geen losstaande individuen met een overheid om ons te beschermen en een markt om onze behoeften te bevredigen. Wij mensen hebben een spirituele gezindheid. We willen onderdeel zijn van een gemeenschap. We willen serieus genomen worden in ons burgerschap.
Ja, we zijn op dat punt veel kwijtgeraakt de afgelopen decennia. Maar ik ben ervan overtuigd dat burgerschap nog steeds bestaat. Kijk maar naar
het vrijwilligerswerk dat nog steeds wordt gedaan. Kijk maar naar de talloze maatschappelijke initiatieven die worden ontplooid. Burgerschap moet steeds geactiveerd een aangemoedigd worden. Het is verleidelijk in de leugen van het autonome individu te blijven geloven. We moeten elkaar aanspreken of het feit dat we burger van een samenleving zijn. Dat is geen spruitjeslucht; dat is mensen eindelijk eens echt serieus nemen, zoals dat ook zo past bij de lange Europese culturele traditie.
Want de Europese cultuur, zoals deze in eeuwen is gegroeid en gevormd, is een cultuur waarin de burger, met al zijn rechten en plichten, zijn vrijheid en verantwoordelijkheid, centraal stond. De burgerlijke cultuur is geboren uit de idee van de menselijke waardigheid en ontsproten uit een mensbeeld waarin de mens geworteld is in gemeenschappen, in relaties, in tradities, in lokale culturen.
In 1990 zei Ruud Lubbers, reagerend op de crisis in de sociale zekerheid: ‘Nederland is ziek’. Ik zou nu, in 2024, willen zeggen: ontworteling is de ziekte van deze tijd en de bron van het huidige populisme. Zonder die verworteling raakt de samenleving verweesd. Ik zie op dit moment een samenleving van ontheemde mensen, die de verworteling missen en daardoor ook niet echt meer volwaardig burger kunnen en willen zijn. Deze ontworteling hangt samen met een zingevingscrisis. Is er nog iets dat groter is dan ons eenzame ik waarvoor we bereid zijn om ons in te zetten?
Kortom, een toegewijde inzet op actief burgerschap is wat deze tijd nodig heeft. Dat vraagt ook om een visie op de rol van de overheid waarin deze niet als taak heeft om de samenleving ‘goed te maken’. Dat is niet de taak van de overheid. Haar taak is om mensen en gemeenschappen in staat te stellen om goed te zijn. De overheid, de staat geeft de samenleving niet vorm. Dat doen in eerste instantie actieve burgers en hun gemeenschappen zelf.
Een verrassende bondgenoot in het pleidooi voor ecologisch burgerschap is filosoof en cabaretier Tim Fransen. In zijn boek ‘In onze tijd’ concludeert dat de nadruk op individuele vrijheden is doorgeschoten en het liberale vrijheidsbegrip onderdeel is van een vooruitgangsgeloof dat mede de oorzaak is van de ecologische crisis. “Een samenleving waarin individuele vrijheid ontaardt in maatschappelijke onverschilligheid, is op den duur ten dode opgeschreven”, schrijft hij. Een gezonde democratie heeft democratisch burgerschap nodig, een inzet voor het algemeen belang; een inzet die soms individuele offers vraagt in het belang van de grotere gemeenschap. Deze tijd heeft een hernieuwde inzet op burgerschap nodig, is zijn pleidooi.
De afgelopen maanden heb ik wel eens gedacht: wat zou Ruud Lubbers van de protestacties van Extinction Rebellion gevonden hebben? Het is
natuurlijk inlegkunde, maar ik denk dat hij er het volgende over gezegd zou kunnen hebben.
Dat burgers zich actief inzetten voor duurzame ontwikkeling, is een goede zaak. Het getuigt van betrokkenheid op het algemeen welzijn, waarvan rechtvaardige verhoudingen in de wereld en zorg voor de schepping belangrijke onderdelen zijn.
Maar ecologisch burgerschap vraagt om meer dan je stem laten horen. Ecologisch burgerschap is veel rijker dan dat. Je eigen inzet doet er ook, doet er vooral toe. Wat doe je als vader of moeder, als buurtbewoner, als verenigingslid, als lid van de vakbond, als werknemer, als werkgever, als ondernemer, als kiezer?
‘Don’t ask what your country can do for you, but what you can do for your country’.
Idealen moeten allereerst tot uitdrukking komen in je eigen handelen, in een actief ecologisch burgerschap. Dat is niet een levenshouding van snelwegen blokkeren en chaos laten ontstaan, maar een levenshouding die zoekt naar het goede, een inzet die het verschil wil maken.
3. Wat betekent dit voor de politiek?
Tot slot, wat betekent dit nu voor de politiek? Ik schets een aantal denklijnen.
a) In de eerste plaats kunnen we van het duurzaamheidsvraagstuk een maatschappelijke missie maken. De samenleving verlangt naar een verhaal waar we met elkaar in kunnen geloven, en in kunnen investeren. De ‘vijf-voor-twaalf’-retoriek die steeds aan het duurzaamheidsvraagstuk wordt gekoppeld, is meestal niet vruchtbaar. Wat we nodig hebben is een verhaal dat de samenleving laat verlangen naar verandering en burgers en bedrijven activeert er zelf actief mee aan de slag te gaan.
b) In de tweede plaats moeten we het duurzaamheidsvraagstuk bevrijden van de technocratische beheers- en controlezucht door de overheid. De overheid heeft de samenleving niet aan een touwtje en eindeloos maatwerk leveren is niet de oplossing. Dat betekent meer generiek stimuleringsbeleid. Dan kijk ik voor het bedrijfsleven bijvoorbeeld naar de Verenigde Staten waar met de Inflation Reduction Act bedrijven fors gestimuleerd worden duurzame investeringen te doen, zonder ingewikkelde subsidieaanvragen en administratieve rompslomp. Ook voor burgers kunnen stimuleringsmaatregelen nog veel toegankelijker en simpeler worden gemaakt.
c) In het burgerschapsonderwijs kunnen we ecologisch burgerschap een plek geven. Ik denk ook bijvoorbeeld aan de Maatschappelijke Diensttijd. Inmiddels hebben meer dan 100.000 jongeren eraan meegedaan. In het programma kunnen we werken aan duurzame ontwikkeling ook een plek geven. We kunnen jongeren wegwijs maken en enthousiasmeren voor banen en vrijwilligerswerk die aan de maatschappelijke missie van duurzame ontwikkeling bijdraagt.
d) Het blijft nodig een appèl op elkaar en op de samenleving te blijven doen om een ecologisch burger te zijn van deze samenleving. We mogen en moeten mensen aanspreken op het feit dat ze burger van onze samenleving zijn, en niet alleen een consument met rechten. ‘Verantwoordelijkheid’ is – wat mij betreft – nog steeds het mooiste woord dat de filosofie van de christendemocratie samenvat; de mens is geroepen tot verantwoordelijkheid. Ook als het gaat om het duurzaamheidsvraagstuk. Ja, je mag van de burger verwachten dat zij – op haar manier, passend bij haar persoonlijke omstandigheden – ook in gedrag en levensstijl bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. In consumptie, mobiliteit, energieverbruik. Dat is geen betutteling, dat is burgers serieus nemen als verantwoordelijke persoon.
e) Van de overheid mag een visie op het doel van de economie verwacht worden die verder gaat dan een eenzijdige focus op economische groei. En ‘overheid’, dat betekent Europees, nationaal en regionaal. Lubbers wist dat al en publiceerde als minister van EZ al zijn ‘Nota inzake de Selectieve Groei’. Duurzame ontwikkeling als doel van de economie en als doel van industriepolitiek is een uitgangspunt dat veel breder is dan groei van het BBP; kwalitatieve groei conform het brede welvaartsbegrip zou het uitgangspunt moeten zijn. Niet alleen economische groei, de koopkrachtplaatjes en inflatiecijfers moeten het debat over de economie bepalen, maar vooral de vraag ‘hoe richten we de economie in zodat deze bijdraagt aan het algemeen welzijn, het bonum commune?’. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de economische groei die gerealiseerd wordt dankzij laagbetaalde arbeid door arbeidsmigranten in Nederland. Ook dat is een sociaal-ecologisch vraagstuk waar we onze ogen niet voor mogen sluiten.
Tot slot. Vandaag staan we stil bij de nalatenschap van Ruud Lubbers aan de hand van het begrip ‘ecologisch burgerschap’.
Ik zie het als onze opdracht om in de geest van Ruud Lubbers door te gaan met zijn actieve inzet voor duurzame ontwikkeling.
Duurzame ontwikkeling kan niet zonder een verantwoordelijke samenleving waarin ecologisch burgerschap verankerd is.
Het is de opdracht voor het CDA om dit verhaal te vertellen, levend te houden en in politiek handelen om te zetten.
(1) https://earthcharter.org/ruud-lubbers-comment-on-laudato-si
(2) https://earthcharter.org/wp-content/assets/virtual-library2/images/uploads/NED-Lubbers.pdf
(3) Ik volg hier Govert Buijs, De Eeuw van de burger, Groenlezing 2014: https://wi.christenunie.nl/uitgaven-details/10212103/groenlezingen/10227343/groenlezing-2014-de-eeuw-van-de-burger-govert-buijs