Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen in de Eerste Kamer heeft CDA-fractievoorzitter Theo Bovens in de eerste termijn opgeroepen tot samenwerkend besturen en langetermijndenken. Hij begon zijn bijdrage met een metafoor over de historische Elisabeth-vloeden (19 november), om de noodzaak van samenwerking en financieel beleid met een lange termijnblik te onderstrepen: “Nederland heeft na de Elisabeth-vloed geleerd dat je moet samenwerken om de strijd tegen het water te winnen,” aldus Bovens. “Polderen is een werkwoord geworden voor samenwerken, compromissen sluiten, resultaat en rust brengen. (…) Wij veroordelen intolerantie, geweld en het discrimineren of uitsluiten van bevolkingsgroepen.”

Bovens kaartte het belang van solide overheidsfinanciën tijdens het debat aan de hand van vijf thema's aan, te weten het belastingplan en de btw-verhoging, de uitvoeringskracht van provincies en gemeenten, de verdeling van bezuinigingen over de verschillende regio's, de landbouwtransitiie en ontwikkelingssamenwerking. Lees hieronder zijn hele inbreng tijdens het debat.

 

Meneer de voorzitter,

Zoals u van mij gewend bent kijk ik, voor ik aan het schrijven van een bijdrage begin, altijd even naar de Heiligenkalender van de dag. Die bevat vandaag geen spannende heiligen, maar ik kwam wel tegen dat op 19 november wordt herdacht dat er in de vijftiende eeuw drie Sint Elisabeth-vloeden Nederland, of beter: Holland en Zeeland hebben geteisterd. De naamdag van de Heilige Elisabeth van Hongarije is in latere eeuwen naar 17 november verplaatst, maar de Elisabeth-vloeden hebben hun naam behouden.

In woelige tijden van klimaatverandering en immense schade door wateroverlast en noodweer, is de metafoor met dijken, dijkbewaking en financiën snel te maken. Voldoen onze in Europa zelf opgeworpen dijken zoals de Maastricht-criteria  - niet meer dan 60% staatsschuld, begrotingstekort binnen 3 % houden enzovoort - voldoen die nog om ons land financieel economisch droog te houden?

Maar de woelige baren, stormachtige tijden zijn ook een metafoor voor de situatie waarin het landsbestuur zich lijkt te bevinden, met vertrekkende bestuurders, en politici die de golven niet tot bedaren weten te brengen. Nederland heeft na de Elisabeth-vloed geleerd dat je moet samenwerken om de strijd tegen het water te winnen. De oudste bestuurslaag van ons land, de waterschappen, is ontstaan om dijken te bouwen, en land in te polderen. Polderen is een werkwoord geworden voor samenwerken, compromissen sluiten, resultaat en rust brengen.

Mijn fractie wil aan het begin van dit debat een lans breken voor samenwerkend besturen, voor constructief polderen, voor verdraagzaamheid en bruggen bouwen. Wij veroordelen intolerantie, geweld en het discrimineren of uitsluiten van bevolkingsgroepen. Alleen met respect bouwen we aan een veilige Nederlandse samenleving. Doen we dat niet, dan ligt een nieuwe figuurlijke Elisabeth-vloed in het verschiet.

Ik heet vandaag onze ‘hoogste financiële dijkgraaf’, staatssecretaris Van Oostenbrugge, uiteraard van harte welkom, alsmede de ‘Financiële Delta-commissaris van Nederland’ minister Heinen. De man die, een beetje boven de partijen staande, erop toeziet dat we zowel op korte termijn, lees: volgend jaar, droge voeten houden, maar ook op langere termijn via een adaptatieplan, wijziging belastingstelsel, investeren in het vestigingsklimaat, inspelen op geopolitieke veranderingen, ons financieel huishoudboekje robuust moet maken of houden. Tot zover het spreken in metaforen.

De CDA-fractie is zich als vanouds terdege bewust van het belang van solide overheidsfinanciën. Bij de Algemene Politieke Beschouwingen sprak ik al over de spanningen, de dilemma’s en de buikpijn die wij voelen bij diverse voornemens van dit nieuwe kabinet. Die ontstaan juist omdát we niet van de gratis bier-moties zijn, omdát we hechten aan betrouwbaar financieel beleid, omdát we beseffen dat moeilijke keuzes soms noodzakelijk zijn.

Ook met een CDA in de regering zou er sprake zijn van forse bezuinigingstaakstellingen en pijnlijke maatregelen. Niet altijd dezelfde keuzes als welke dit kabinet maakt, maar zeker ook maatregelen die burgers, bedrijven en vermogens zouden raken. De opmerkingen die de Raad van State maakt over de algemene lijn van het financiële beleid van dit kabinet, namelijk dat daarmee voldaan wordt aan de begrotingsregels en dat het kabinet zich bewust is van risico’s op middellange termijn, en dat het dicht tegen de vangrail, maar wel aan de veilige kant daarvan opereert, al die opmerkingen snijden hout.

De knoppen waaraan het kabinet kan draaien zijn grofweg verminderen van de uitgaven, verhogen van de inkomsten of interen op je vermogen, lees: vergroten van de schuld. En aan alle drie de knoppen wordt in 2025 gedraaid: de steun aan Oekraïne die naar aard en bedoeling uiteindelijk van incidentele aard is, wordt een beetje buiten de haakjes van de financiële kaders geplaatst. Dat vindt het CDA logisch en te verantwoorden.

Inkomstenverhogingen zitten verwerkt in de Belastingplannen, en de bezuinigingen zitten in vrijwel alle begrotingen, met uitzondering van die van Defensie.

Wat mij lastig lijkt, is het beoordelen van de spanning tussen korte termijnbezuinigingen versus lange termijnopbrengsten. De paradox van de preventie-cirkel. De minister moet kijken naar het kloppen van het huishoudboekje voor volgend jaar. Daarvoor kan het nuttig zijn om subsidies te verminderen, bijvoorbeeld subsidies op het bevorderen van een gezondere leefstijl. Als daarmee programma’s voor preventie moeten stoppen, omdat niemand anders ze betaalt, dan kun je voorspellen dat de kosten voor de zorg de komende jaren omhoog gaan, en dat daarmee het kloppend maken van de huishoudboekjes voor de volgende jaren telkens lastiger wordt. En ook voor die langere termijn draagt deze minister verantwoordelijkheid.

Deze preventieparadox is ook toepasbaar op investeringen in infrastructuur, asiel, onderwijs, ontwikkelingssamenwerking en klimaat. Verreweg de meeste discussies met de samenleving, die we oproepen met bezuinigingen op een bepaalde post, gaan ook langs deze lijnen. Nu bezuinigen op onderwijs schaadt het verdienvermogen op langere termijn, nu bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking leidt tot een grotere asieldruk over enkele jaren.

De organisaties die nu getroffen worden door bezuinigingen laten niet na te wijzen op de gevolgen voor later. De inhoudelijke gevolgen van bezuinigingen bespreken we met de vakministers bij de begrotingsbehandelingen, maar de financiële gevolgen horen in een debat zoals dat van vandaag thuis. Maar dan is het noodzakelijk om die financiële gevolgen beter in kaart te hebben. Mijn fractie heeft dan te weinig aan de impact-rapporten of analyses die nu voor handen zijn. Die zijn te zeer op de kortere termijn gericht.

Wij vragen de minister dat bij toekomstige voorstellen voor bezuinigingen de impact-analyses worden uitgebreid met een zo objectief mogelijke voorspelling wat een bezuiniging betekent voor het meerjarig financieel kader. En wellicht daarbij een appreciatie van de berekeningen die maatschappelijke organisaties of wetenschappelijke bureaus opleveren.

Meneer de voorzitter,

Voor deze eerste termijn moet ik mij beperken tot vijf thema’s.

Thema 1 is het Belastingplan en de btw. Hier heb ik in mijn concepttekst vele alinea’s kunnen schrappen. Ik blijf het jammer vinden dat de regering de aangenomen motie in de Eerste Kamer over het apart behandelen van de btw-plannen niet wilde uitvoeren. Door de dynamiek omtrent het Belastingplan in de Tweede Kamer is er nu een staatsrechtelijk bijzonder construct aan de orde: door de motie-Inge van Dijk terecht te omarmen behandelt deze Kamer in december een Belastingplan waarvan een deel waarschijnlijk niet als zodanig zal worden uitgevoerd. Voor de btw-verhogingen worden alternatieven gezocht. Mijn fractie vraagt zich af hoe wordt omgegaan met verwante amendementen, namelijk die over de eenverdieners en de giftenaftrek. Geldt daarvoor dezelfde voorwaardelijkheid? En voert het kabinet nu wel of niet de in de Eerste Kamer aangenomen motie 36.418 uit van mevrouw Bakker, voortbordurend op de langjarige inzet van senator Essers?

Thema 2 betreft, en dat niemand verbazen, onze zorgen voor de positie van onze mede-overheden, de provincies en de gemeenten. De uitvoeringskracht  staat echt onder druk. De minister-president zei onze fractie bij de Algemene Politieke Beschouwingen toe dat het overleg met de mede-overheden een gelijkwaardig overleg zal zijn. Wat betekent dit voor de financiële randvoorwaarden? Is er nog ruimte voor de provincies en gemeenten om bijvoorbeeld te spreken over de overheveling van de zogenoemde SPUKS minus 10% aan het Gemeentefonds? Is er nog ruimte om met goede ideeën over het ravijnjaar te komen? Over verruiming van het lokale belastinggebied? Over de medefinanciering van grote infrastructurele projecten? Kortom: kan de minister mijn fractie uitleggen hoe hij in het financiële speelveld de toegezegde gelijkwaardigheid van overheden-overleg ziet?

Thema 3 is daaraan gekoppeld en betreft het beleid van Elke Regio Telt. In diverse begrotingen moet bezuinigd worden, en staan ministers aan de lat om die bezuinigingen in te vullen. Mijn fractie zal bijvoorbeeld bij de behandeling van de begrotingen van onderwijs, cultuur en I&W kritische vragen stellen over de voorgelegde keuzes.

Bij wijze van voorbeeld: de gevolgen van het niet opvolgen een advies van de Raad van Cultuur over de operavoorziening in Zuid-Nederland, zorgt voor het verdwijnen ervan in dit deel van Nederland. Of: het generiek opleggen van bezuinigingen in het hoger onderwijs met betrekking tot buitenlandse studenten zorgt voor verschillende gevolgen voor de Randstad of in Zeeland, Limburg, of het noordoosten van Nederland. Of: op terrein van investeringen in snelwegen, spoorwegen en openbaar vervoer worden keuzes gemaakt die op gespannen voet staan met de filosofie van ‘Elke Regio Telt’.

Het gaat mij nu even niet over deze voorbeelden zelf: die zullen we met de vakministers in december nog zeer kritisch bespreken. Maar voor nu zijn wij wel het spoor bijster hoe al die bezuinigingen optellen in de diverse regio’s. Houdt de minister een staatje bij over wat de optelsom van bezuinigingen betekent voor pak ‘m beet Groningen, Brabant of Overijssel, om maar niet over Limburg te hoeven beginnen? En zo ja, voldoet dat lijstje dan nog aan Elke Regio Telt? Ziet de minister hier voor zichzelf een taak weggelegd? Kan hij aangeven hoe de bezuinigingen van 2023 en 2024 regionaal zijn verdeeld?

Thema 4 gaat over de investeringen voor de toekomst van onze boeren. Er is eigenlijk geen enkele partij meer in dit land die er nièt van overtuigd is dat we een grote transitie-opgave hebben om de landbouwsector in dit land toekomstbestendig te maken, zodat er een bijdrage aan voedselproductie, voedselzekerheid, natuur en landschap door onze boeren kan blijven worden geleverd, met een verdienmodel dat de hele sector vitaal en concurrerend houdt. Je kunt van mening verschillen over de intensiteit en richting van de transitie, maar dàt er veel geld voor nodig is, is voor het CDA helder. Dat het ingerichte transitiefonds is gedecimeerd was niet onze keuze. Vanwege de verwevenheid tussen klimaatbeleid en landbouwbeleid is het niet onlogisch om in het klimaatfonds een deel te bestemmen voor transitie-opgaves in de landbouw, en daarmee recht te doen aan afspraken in diverse regio’s. Wij zullen deze optie, die in de Tweede Kamer onder andere door Henri Bontenbal is geopperd, bij de begrotingen van Klimaat en Landbouw aan de orde stellen. Aan deze minister vraag ik niet of hij zo’n optie leuk vindt, maar wel of en hoe die in technische zin uitvoerbaar is.

Thema 5 gaat over ontwikkelingssamenwerking. Mijn fractie vroeg om een brief over de aangekondigde bezuinigingen op dit terrein. Die is er ook gekomen, maar roept bij ons toch nog vragen op. Het CDA is voorstander van de zogenaamde OESO-norm die simpel gezegd bepaalt dat 0,7% van het bruto nationaal inkomen (BNI) wordt bestemd als budget voor ontwikkelingssamenwerking, een koppeling dus. Deze regering heeft bij het hoofdlijnenakkoord besloten tot een bezuiniging van ruim 2,7 miljard. De groei van het BNI zou conform de koppeling normaal weer zorgen voor een groei van het budget. Daarom is in deze begroting toegevoegd dat de koppeling wordt losgelaten. Maar dan is de brief voor ons onduidelijk. Daarom de vraag: is de koppeling losgelaten, of op een lager percentage gezet? En als de koppeling is losgelaten dan wel lager is vastgesteld, ziet de regering dit als een tijdelijk verschijnsel? Wat vindt het kabinet eigenlijk van de OESO-norm? Als de norm overal in de wereld wordt verlaagd, wat betekent dit voor de ongelijkheid in de wereld? En leidt deze ongelijkheid niet juist tot een grotere behoefte van mensen om een beter leven in Europa te zoeken, dus tot een grotere druk op de asielketen? En hoeveel krimpt de Nederlandse economie als er minder wordt samengewerkt met Aziatische, Zuid-Amerikaanse en Afrikaanse landen?

Mijnheer de voorzitter,

Bij de begrotingsbehandelingen zullen wij toezien op rechtmatigheid, maar ook op uitvoerbaarheid door alle overheden, en dus letten op doelbereik en effectiviteit. Ik besef dat ik wellicht minder dan beoogd over het echte financiële beleid heb gesproken. De kaders die de regering hanteert voor een degelijk begrotingsbeleid zijn aanvaardbaar, maar daarbinnen zijn echter nog veel andere keuzes te maken die een verantwoordelijke samenleving in een fatsoenlijk Nederland dichterbij brengen.

We wachten de beantwoording door het kabinet gaarne af.

Landelijk/​Provinciaal

De twaalf provinciale afdelingen vormen de schakel tussen de gemeentelijke afdelingen en het landelijke bestuur.