Kosten verdelen en solidariteit niet ondergraven
De ingezetenen van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht ontvangen in het voorjaar de jaarlijkse aanslag voor de Waterschapsbelasting. Op donderdagavond 27 april sprak de Commissie voor Advies en Bijstand aan het Algemeen Bestuur van het waterschap over de nieuwe Kostentoedelingsverordening. Achter dit op het eerste gezicht nogal technische document gaat een hele belangenafweging schuil.
Hoe zit het principes zoals rechtvaardigheid, redelijkheid en billijkheid, en solidariteit? Hoe houden we droge voeten in ons waterschap, en hoe verdelen we de lasten voor de verschillende categorieën belanghebbenden? Hoe zorgen we voor veiligheid, voldoende (zoet) en schoon water in ons gebied? Die belanghebbenden zijn de inwoners (die bij het waterschap altijd ingezetenen heten), de huiseigenaren en bedrijven, beheerders van natuurterreinen en medeoverheden die verantwoordelijk zijn voor infrastructuur, wegen en het spoor. Welke uitgangspunten worden gehanteerd bij belastingheffing? Welke beleidskeuzes worden gemaakt?
Kerntaken
De kerntaken van het waterschap zijn het watersysteembeheer en het zuiveringsbeheer. Om dit te kunnen bekostigen is het waterschap vrijwel volledig afhankelijk van de eigen belastingopbrengsten. De zorg voor het zuiveringsbeheer (zuivering van afvalwater) wordt bekostigd uit de zuiveringsheffing; de zorg voor het watersysteembeheer wordt bekostigd uit de verontreinigingsheffing en (voor het leeuwendeel) uit de watersysteemheffing. Het watersysteembeheer omvat de waterkeringszorg, het waterkwantiteitsbeheer (veilige dijken en voldoende zoet water) en de zorg voor schoon (oppervlakte- en grond-)water.
Binnen de watersysteemheffing wordt onderscheid gemaakt tussen de belastingcategorieën ingezetenen, gebouwd, natuurterreinen en overig ongebouwd. Iedere burger betaalt voor het zuiveringsbeheer. Voor degenen die zijn aangesloten op de riolering is het zuiveringsheffing. Als dat niet het geval is betaalt men verontreinigingsheffing.
In een Kostentoedelingsverordening, die ieder waterschap periodiek moet vaststellen, wordt vastgelegd hoe de verdeling van de watersysteemheffing over deze categorieën plaats vindt. De verordening moet – volgens de Waterschapswet – eens in de vijf jaar herzien worden. De verordening bepaalt het kader voor het vaststellen van de belastingtarieven voor de verschillende categorieën.
60% van belastingopbrengst van ingezetenen
In het verleden heeft het Algemeen Bestuur van AGV bepaald dat het percentage van de watersysteemheffing dat door de ingezetenen moet worden opgebracht op de (wettelijk) maximaal toegestane 60% werd vastgesteld[1]. De meerderheid van het bestuur van AGV, inclusief de CDA-fractie, vindt dat ook redelijk, in verband met de hoge inwonerdichtheid in het AGV-gebied, maar ook in verband met het toenemende algemene belang (zoals de bijdrage aan het Hoog Water Beschermingprogramma, HWBP) en het ermee samenhangende belang van het stedelijk waterbeheer. De inwonerdichtheid in het AGV-gebied ligt inmiddels op ca. 1830 per km2. De ingezetenen zijn de dragers van het algemeen belang. De activiteiten op het gebied van stedelijk waterbeheer zijn nauwelijks terug te leiden tot specifieke taakbelangen en moeten vooral in het algemeen belang geplaatst worden.
[1] Art. 120 van de Waterschapswet
Voor de overige 40% moeten de verschillende kostenaandelen worden vastgesteld op grond van de waarde in het economisch verkeer en de onderlinge waardeverhouding tussen de categorieën is bepalend voor hun aandeel in die 40% van de kosten die worden toegerekend. Toepassing hiervan leidt tot de volgende percentages op basis van de in 2008 vastgestelde Kostentoedelingsverordening, en in de nieuwe, nog vast te stellen, verordening:
Nu Nieuw
Ingezetenen 60 60
Gebouwd 36,351 35,321
Ongebouwd 3,641 4,668
Natuur 0,008 0,011
De verschillen ogen op het eerste gezicht niet groot, maar voor Ongebouwd betreft het toch een verhoging in de verdeling van 28%. Dat betreft dan een percentage van het geheel. Daar komt nog de jaarlijkse stijging van de totale kosten overheen! Voor de waardebepaling voor de categorie gebouwd (woningen en bedrijfsgebouwen) moeten de WOZ-gegevens (van gemeenten) worden gebruikt. Deze gegevens zijn bekend, de WOZ-waarden met als waardepeildatum 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar. Voor 2013 dus de waarde per 1 januari 2012. De waarde van natuurterreinen is door de wetgever vastgesteld op 20% van de waarde van agrarische gronden.
De waardebepaling voor de categorie overig ongebouwd komt uit meerdere bronnen. De waarde van grond is sterk afhankelijk van het gebruik ervan. Een hectare wegen is bijv. vele malen meer waard dan een hectare landbouwgrond. De in 2009 ingevoerde Wet modernisering waterschapsbestel leidde in de praktijk tot een aantal knelpunten. Het belangrijkste knelpunt is dat de waarde van onroerende zaken en dus ook het kostendeel van de categorie ‘ongebouwd’ voor een belangrijk deel wordt bepaald door de waarde van ‘wegen en spoorwegen’. Wanneer er nieuwe wegen of spoorwegen worden aangelegd, wordt het kostenaandeel van de hele categorie ongebouwd groter. Maar die kosten worden afgewenteld op alle belastingbetalers in die categorie, vnl. de agrariërs. De weeffout in deze wetgeving is tot op heden niet gerepareerd, ondermeer vanwege de val van het kabinet-Rutte I, waarvan de staatssecretaris van Infrastructuur & Milieu, Joop Atsma, wel bezig was met wetswijziging. De wetgever heeft echter nadrukkelijk aangegeven dat de waterschappen met betrekking tot de tariefdifferentiatie wel een bestuurlijke vrijheid hebben, hoewel het algemeen bestuur van een waterschap niet tot het differentiëren van tarieven verplicht is.
Onderscheid in tarieven
De CDA-fractie in AGV is er nadrukkelijk wel voorstander voor, dat binnen de categorie Ongebouwd differentiatie, dus onderscheid in de tarieven, wordt toegepast m.b.t. de wegen. Wegenbeheerders zijn vrijwel altijd medeoverheden: het Rijk, de provincie, gemeenten. Dit houdt in dat de maatschappelijke kosten dan wel meer zullen stijgen, maar de CDA-fractie acht dat acceptabel. De voornaamste reden hiervoor is de voortdurende afname van het landbouwareaal in het werkgebied van AGV; er verschuift steeds meer gebied naar aangelegde infrastructuur, bebouwing en vooral ook natuurterreinen. Dit betekent dat het draagvlak bij ‘Ongebouwd’ wordt uitgehold. Agrarische landeigenaren krijgen een percentage in de totale kosten van het waterschap toegewezen, maar dit moet door steeds minder eigenaren worden opgebracht, en de agrariërs zien zich geconfronteerd met hogere tarieven. Dit is op een gegeven moment niet redelijk meer.
Ieder waterschap, dus ook AGV, moet in de Kostentoedelingverordening vaststellen hoe de ‘perceptiekosten’ (heffing- en invorderingskosten) moeten worden toegerekend. Volgens de algemene of normale percentages, of rechtstreeks naar de categorieën naar de specifieke kosten die voor die categorieën worden gemaakt. We zien in AGV dat de kosten van heffing en invordering bij ingezetenen nog steeds stijgen, met name omdat in Amsterdam de waterschapsbelasting veel wordt kwijtgescholden (vanwege de lagere inkomens) en onïnbaar is (omdat gegevens van ingezetenen niet langer bekend zijn, vanwege verhuizingen e.d.). De kwaliteit van de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente Amsterdam laat nog steeds te wensen over. Dit ondergraaft de solidariteit van andere ingezetenen (buiten Amsterdam) en de CDA waterschapsfractie in AGV heeft er dan bij het DB van AGV nog eens op aangedrongen in overleg te treden met het gemeentebestuur van Amsterdam en aan te dringen op kwaliteitsverbetering. Te vaak kloppen adresgegevens niet. De kosten van heffing en invordering zouden omlaag moeten! Mede om die reden kiest de CDA waterschapsfractie ook voor een rechtstreekse toedeling van de heffing- en invorderingskosten, direct naar de verschillende categorieën, groepen waarbij belasting wordt geheven.
In de AB-vergadering van AGV van 10 oktober 2013 moet de nieuwe Kostentoedelingsverordening worden vastgesteld. Daarin moeten de keuzes worden verwerkt die het AB van AGV wil maken met betrekking tot de kostentoedeling. Na vaststelling moet de verordening uiteindelijk ook nog door de provincie worden goedgekeurd.
Zie ook:
en