Antwoorden op Vragen over de hoge OZB-rekeningen voor sportverenigingen en andere Sociaal Belang Behartigende Instellingen (SBBI)
Vragen van de leden Omtzigt, Bruins Slot, Van der Molen (allen CDA) aan de staatssecretaris van Financiën en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de hoge OZB-rekeningen voor sportverenigingen en andere Sociaal Belang Behartigende Instellingen (SBBI) (ingezonden 20 maart 2018)
1. Bent u bekend met het feit dat een aantal gemeenten, sportverenigingen eerst onroerendezaakbelasting (ozb) laat betalen en ze dan de mogelijkheid geeft de ozb middels een subsidie weer (gedeeltelijk) terug te krijgen? 1)
2. Deelt u de mening dat het omslachtig en bureaucratisch is om de ozb eerst te heffen en te innen en de ozb dan via een subsidie weer terug te moeten geven?
Gemeenten hebben op grond van de Gemeentewet een aantal mogelijkheden om algemene belastingen te heffen, bijvoorbeeld de onroerendezaakbelasting (ozb). Deze opbrengsten zijn samen met andere inkomsten (onder andere de gemeentefondsuitkering) vrij besteedbaar, waarmee gemeenten naar eigen inzicht onder andere hun wettelijke taken kunnen uitvoeren.
De wijze waarop gemeenten gebruikmaken van de mogelijkheden om lokale heffingen in te stellen en de besteding van alle middelen vindt plaats in een lokaal democratisch proces door de gemeenteraad. De gemeenteraad kan het beste aan de hand van de lokale behoeften beoordelen hoe de middelen besteed dienen te worden. De keuze om sportverenigingen middels een subsidie te ondersteunen is aldus een lokale afweging. Daartegenover staat dat de heffing van ozb gebonden is aan uniforme landelijke richtlijnen, waardoor alle sportverenigingen op grond van deze grondslagen gelijk behandeld worden. Het is ten slotte van belang dat indien gemeenten beslissen ozb te heffen de uitgangspunten voor deze heffing in alle gemeenten gelijk toegepast worden.
3. Klopt het dat een sportvereniging voor een accommodatie in eigendom van een bepaalde waarde vaak drie keer zoveel ozb moet betalen als een eigenaar van een huis moet betalen aan ozb, omdat de accommodatie van een sportvereniging wordt aangemerkt als niet-woning, waarover dan ozb-eigenaarsdeel (hoger dan ozb-eigenaarsdeel voor een woning) en ozb-gebruikersdeel (bestaat niet meer voor een woning) verschuldigd zijn?
4. Deelt u de mening dat dit voor sportverenigingen, scoutingverenigingen, speeltuinverenigingen, muziekverenigingen en andere sociaal belang behartigde instellingen (SBBI’s) met eigen accommodaties vaak aanzienlijke lasten kunnen zijn?
De tarieven voor de onroerendezaakbelasting kunnen door de gemeenten zelfstandig worden vastgesteld aan de hand van de lokale behoeften. Hierbij kan uitsluitend een onderscheid worden gemaakt tussen het tarief voor de ozb eigenaren woningen, ozb eigenaren niet-woningen en ozb gebruikers niet-woningen. Binnen deze categorieën kan aldus geen tariefsdifferentiatie plaatsvinden.
Afhankelijk van de lokale situatie kan aldus meer ozb verschuldigd zijn indien een object kwalificeert als niet-woning dan als woning. Hierbij is tevens de eigendomsverhouding voor het desbetreffende object van belang. Indien een sportaccommodatie in eigendom van de gemeente of een afzonderlijke stichting is dan is de sportvereniging uitsluitend het gebruikersdeel verschuldigd. De verhuurder kan deze kosten (ozb eigenaren) vervolgens wel meenemen in de berekening van de huurprijs van de accommodatie.
De beoordeling of voor een SBBI sprake is van aanzienlijke lasten is aldus afhankelijk van een flink aantal specifieke omstandigheden (lokale tarieven, eigendomsverhouding, financiële positie). Dientengevolge kan ik niet beoordelen of in algemene zin sprake is van aanzienlijke lasten. Indien in specifieke gevallen financiële ondersteuning gewenst is, beoordeelt de gemeenteraad op basis van de lokale behoeften of bijvoorbeeld een subsidie verstrekt dient te worden.
5. Deelt u de mening dat het wel wenselijk is dat gemeentes de ozb voor sportverenigingen en SBBI’s kunnen verminderen?
6.
Bent u bereid de Gemeentewet zo aan te passen dat gemeenten de mogelijkheid krijgen de accommodatie van SBBI’s te belasten tegen het tarief van woningen in de ozb?
Een aanpassing van de Gemeentewet vind ik op dit moment niet nodig. Gemeenten stellen zelf de OZB-tarieven vast voor woningen en niet-woningen. De tarieven voor SBBI’s (niet-woningen) hoeven niet hoger te zijn dan de tarieven voor woningen. Gemeenten kiezen hier zelf voor. Zij kunnen derhalve ook zelf kiezen om de tarieven voor niet-woningen te verminderen. Deze keuze ligt bij de gemeenten omdat zij dit kunnen bepalen aan de hand van de lokale behoeften. Op basis van de huidige wetgeving kunnen gemeenten derhalve het ozb-tarief voor de SBBI’s (niet-woningen) gelijkstellen aan het ozb-tarief voor woningen.
7. Bent u bereid de Gemeentewet zo aan te passen dat gemeenten expliciet de mogelijkheid krijgen de accommodatie van SBBI’s een vrijstelling van de ozb te geven (voor zover dat onder artikel 220d van de Gemeentewet nog niet mogelijk is)?
Een algehele ozb-vrijstelling voor de SBBI’s vind ik niet wenselijk. Zoals uit de beantwoording van de voorgaande vragen blijkt, beschikken gemeenten over verschillende mogelijkheden om op basis van de lokale behoeften te bepalen of en hoe SBBI’s ondersteund moeten en / of kunnen worden. De vaststelling van de ozb-tarieven en bijvoorbeeld de subsidiemogelijkheden leiden ertoe dat gemeenten zelfstandig op de lokale situatie afgestemd maatwerk kunnen leveren aan de SBBI’s. Een algehele ozb-vrijstelling voor SBBI’s zou deze huidige praktijk ondermijnen.
Tot slot leidt een algehele ozb-vrijstelling voor de accommodaties van SBBI’s er niet in alle gevallen toe dat de vrijstelling directe gevolgen heeft voor de SBBI’s, omdat de eigendomssituatie hierbij van belang is. Een algehele ozb-vrijstelling heeft daarmee dan ook niet het gewenste effect voor alle SBBI’s.