Donderdagochtend mocht ik opdraven in Nieuwspoort bij het campagneleidersdebat. Traditie getrouw keken de campagneleiders, ditmaal van de VVD, D66, GL, PvdA en ik namens het CDA, terug op de campagne en uiteindelijk het behaalde verkiezingsresultaat. Voordat ik mocht reageren kregen de campagneleiders van de VVD en D66 het woord die allebei de uitslag als ‘niet ontevreden’ bestempelde ondanks dat ze respectievelijk 50% en 60% verloren ten opzichte van de Tweede Kamerverkiezingen 2 jaar geleden. Ik was toen met het verlies van 30% helder in mijn opvatting. Deze uitslag is er niet een waar we op een of andere manier tevreden over kunnen zijn. De verkiezingsuitslag bevestigd dat er niet een kloof is tussen stad en platteland maar vooral een tussen politiek Den Haag en de rest van de samenleving. ‘De overheid is haar eigen grootste vijand’ besloot ik.
Wat ik hiermee precies bedoelde zal ik in deze blog uitleggen. Ik zie namelijk hoe de overheid zichzelf tegenwerkt op het meest besproken dossier van dit moment, namelijk het stikstofdossier. We zijn vanuit Den Haag heel goed om stikstofkaartjes over het land uitstrooien, zwaaien met deadlines en dreigen met onteigenen als we de die deadlines niet halen. Maar keer op keer faalt deze zelfde overheid om de provincies en de agrarische sector ook de instrumenten te geven die nodig zijn om ook daadwerkelijk de stikstofdoelen en de gestelde deadlines te halen. Maar elke keer als ik hier de afgelopen maanden als CDA-er een punt maak over de uitvoerbaarheid krijg ik standaard te horen ‘oh het CDA zoekt weer een geitenpaadje’ of ‘stem op ons voor vooruitgang want het CDA wil stilstand’. En ik snap dat gezien onze geschiedenis als CDA mensen op dit dossier wantrouwend zijn maar we hebben de afgelopen jaren toch duidelijk een andere koers gekozen.
Moedeloos word ik ervan want sinds ik nu 2 jaar in de Kamer zit heb ik meerdere voorstellen ingediend om de agrarische sector te helpen met zo snel mogelijk stikstof te reduceren door bijvoorbeeld boeren meer landschapsbeheer in de vorm van langjarige natuurcontracten zodat ze met minder vee kunnen rondkomen (juni 2021, nog niet uitgevoerd). Of een motie om managementmaatregelen en innovaties die bewezen effectief zijn zo snel mogelijk te borgen zodat boeren deze kunnen gebruiken in het reduceren van stikstof (juni 2022,nog uitgevoerd) en ja innovatie is veelbelovend maar met alleen innovatie gaan we het niet oplossen (ik schreef hier al eerder een opinie over). Of de plannen die provincies zelf hebben ingediend bij het aantreden van het kabinet om boeren en fabrieken vrijwillig uit te kopen of te verduurzamen (april 2022, pas eind 2022 werden de eerste bedragen overgemaakt aan de provincies). Want er rust een taboe op stoppersregelingen maar eerlijk gezegd kan een goede regeling een zegen zijn voor een groot deel van de 16.000 boeren die volgens het CBS geen opvolger hebben en vaak niet weten hoe ze goed hun bedrijf kunnen beëindigen zonder met schulden achter te blijven. Echter zijn er vaak nog drempels die ervoor zorgen dat boeren uiteindelijk niet mee willen of zelfs kunnen doen met stoppersregelingen. Een van die drempels zijn vooral fiscaal, ook hiervoor heb ik een motie ingediend in november 2021 maar ook nog niet uitgevoerd.
Om de kloof met de samenleving te dichten moeten wij als politici en beleidsmakers zoveel mogelijk fysiek in gesprek met de mensen waarover het gaat, in dit geval de boeren, en op bezoek bij de mensen die het moeten uitvoeren, de provinciale en regionale politici. Ik probeer hier invulling aan te geven door de afgelopen 2 jaar honderden boeren te hebben bezocht en veel lokale en provinciale politici te spreken. Vooral een bezoek aan CDA wethouder Jan Pieter van der Schans die mij meenam op de koffie bij een boerenechtpaar die net uitgekocht was is mij bijgebleven. Het echtpaar vertelde mij dat ze zich vrijwillig bij deze stoppersregeling hadden aangemeld maar dat het 4 jaar duurde (!) voordat dit hele proces was afgerond. ‘En zo heb ik 300 boeren in mijn gemeente’ verzuchtte de wethouder. Lange juridische en ruimtelijke procedures, gebrek aan overheidsfinanciën en gebrek aan uitvoeringskracht en mensen zorgt ervoor dat hij niet kan versnellen. En ondertussen hoort ook hij, net als alle boeren, vooral dat ze niet zouden willen en dat er dan maar onteigend moet gaan worden. Stoere teksten die als effect hebben dat de boeren waar wethouder Van der Schans mee in gesprek is van tafel lopen.
Deze niet leverende overheid in combinatie met dreigende politieke oneliners zorgt voor de ‘wanhoop in de ogen van redelijke mensen’ zoals Remkes het een aantal maanden treffend verwoorden. Maar in plaats dat sommige politici lessen trokken uit dit advies vonden ze het nodig, ondanks dat ze weten dat de overheid de vertragende factor is, het mes nog maar op de keel van de provincies en de agrarische sector te zetten. De wanhoop van de boeren zorgde voor afkeer van de Haagse politiek bij een groot deel van de samenleving, en ik begrijp dat. Dit gepolariseerd in Den Haag zorgde mede voor de grote winst van de BoerBurgerBeweging.
Er zijn dus 2 punten fundamenteel mis. Allereerst de manier waarop wij politiek bedrijven. Doen we dit om op de publieke opinie in onze bubbel te pleasen met makkelijke one-liners of zijn we in het algemeen belang bereid om over onze eigen schaduw heen en ons te verplaatsen in de ander? Het tweede punt is het functioneren van ons overheid, of beter gezegd het disfunctioneren. Bij het stikstofdossier zien we gewoon dat het schort in de uitvoering.
Te weinig aandacht voor uitvoerbaarheid
Het te weinig oog voor de uitvoering is helaas niet nieuwe en beperkt zich ook niet alleen tot het stikstofdossier. Niet zo lang geleden presenteerde toenmalig kamerlid André Bosman het rapport ‘Klem tussen Balie en Beleid ’ over de gebrekkige aandacht voor de uitvoering. Waarschijnlijk omdat dit een onderwerp is waar je weinig stemmen mee wint, maar zoals nu blijkt wel veel stemmen en vertrouwen mee kan verliezen. Op basis van dit rapport en de vele bezoeken nam ik in apri 2021 het initiatief voor de ‘Agrarische Praktijk Toets’ zodat bij nieuwe wetgeving eerst een toets werd gedaan in de praktijk om te kijken hoe het werkt. Het kabinet omarmede het initiatief enthousiast maar paste heb slechts 1 keer toe. Toevallig verscheen er vandaag weer een artikel over de enorme kloof tussen de theoretische wetgeving en de agrarische weerbarstige praktijk die boeren tot wanhoop drijft.
Maar voordat ik de politiek inging ik ervaring opgedaan in de kloof tussen beleid en de uitvoering. Tijdens mijn mbo bouwkunde opleiding, alweer 17 jaar geleden, begon ik als 16 jarige met ondernemen. Mijn werkzaamheden bestonden uit het uitwerken en aanvragen van bouwvergunningen. Toen was het nog gebruikelijk dat je de bouwaanvragen in 6-voud afleverde in het gemeentehuis. In die tijd ging ik geregeld met een steekwagentje vol met papier naar het gemeentehuis om een bouwvergunning aan te vragen. Duizenden euro’s printkosten en een halve kilo nietjes ging er per jaar zomaar doorheen. Tot dat in 2010 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) in werking trad. Hierdoor werden veel verschillende type vergunningsaanvragen samengevoegd tot 1 vergunningsaanvraag en werden ook de aanvragen voortaan digitaal ingediend. Echt een grote verbetering!
Maar helaas heb ik de daarop volgende 10 jaar het aantal eisen en de complexiteit zien toenemen. Er kwamen onzinnige eisen bij zoals dat je moet aantonen dat de eindgebruiker de ramen van zijn eigen dakkapel in de toekomst veilig kon zemen maar ook logische zoals hogere isolatie eisen. Mijn recentste ervaring in de ‘bouwwereld’ was van net voor de Tweede Kamerverkiezingen. Waar ik vroeger vaak 1 vast contactpersoon had bij de gemeente die de aanvraag behandelde van het indienen tot aan het verlenen van de vergunning had ik hier te maken met continue andere bouwplantoetsers die als ZZP-er van de ene gemeenten naar de andere gemeenten vlogen. Hierdoor kon ik continue mijn nieuwe contactpersoon zelf gaan bijpraten over de laatste status om vervolgens een maand later een ‘out-off office’ bericht te krijgen waarop ik kon opmaken dat de beste persoon alweer vertrokken was naar zijn nieuwe gemeente. Maar eindelijk kreeg ik bericht te horen dat de vergunning kon worden verleend, maar er moest nog wel een geluidsrapport worden aangeleverd die aantoonde dat het binnenklimaat van de woning voldoende was. Toen ik de betreffende ambtenaar aangaf dat 10 maanden eerder al een geluidsrapport was overlegd waaruit bleek dat het geluidsniveau op de buitengevel voldeed en het gezien het dikke isolatiepakket onmogelijk was dat ineens binnen het geluidsniveau hoger zou zijn reageerde de ambtenaar: ‘Ja, daar heeft u een punt, maar ik wil toch een rapport hebben die dit aantoont’. Weer een paar weken vertraging en € 1.500,-- verder was dit ook geregeld.
Voor dit laatste kan ik het de betreffende ambtenaar natuurlijk niet kwalijk nemen. Hij voert namelijk gewoon beleid uit en het gevaar bestaat dat als hij zelf besluit om dit rapport maar niet op te vragen en er bezwaar wordt gemaakt na het verlenen van de vergunning en het blijkt dat dit betreffende rapport ontbreekt wordt er natuurlijk meteen door de gemeenteraad naar de verantwoordelijke wethouder gekeken en in het ergste geval sneuvelt zo een wethouder hierover. En zo komen we uiteindelijk weer uit bij de politiek.
Beeldvorming steeds bepalender
Want veel van de complexiteit in beleid vind haar oorsprong in de politiek. Soms met goede intenties maar soms ook gewoon uit scoringsdrang. Zo was er tot voor kort een ‘Politieke Index’ die het aangaf wie het ‘meest waardevolle’ kamerlid was. De index kwam tot stand door oa. de hoeveelheid voorstellen het kamerlid aangenomen kreeg. Hierdoor creëer je een perverse prikkel waardoor er bijvoorbeeld moties worden ingediend puur voor het indienen van moties, niet omdat het inhoudelijk iets toevoegt. Het gevolg hiervan zien we in de explosieve toename van het aantal moties, rond 1990 werden er circa 300 moties per jaar werden ingediend maar inmiddels worden er per jaar ruim 5000(!) moties ingediend. Dieuwertje Kuijpers schreef hier recent een goed stuk over in Vrij Nederland.
Het is sowieso gek dat we met zo een index Kamerleden belonen met het indienen van meer moties. Het is in een land met zoveel wet- en regelgeving eerder een verdienste dat je regels weet te skippen dan dat je weer iets toevoegt. Hierdoor, en het feit dat veel van mijn aangenomen moties na bijna 2 jaar nog steeds niet zijn uitgevoerd, besluit ik telkens vaker maar helemaal geen moties in te dienen en vooral mijn spreektijd te gebruiken om te blijven drammen op de uitvoering van de al eerder aangenomen moties. Het nadeel is wel dat je minder ‘nieuws’ scoort want een aangenomen motie zorgt naast een stijging in de eerder genoemde index ook soms voor wat media aandacht.
De belangrijkste rol van de volksvertegenwoordiging is het controleren van de regering. Maar daarin zijn we doorgeslagen in keihard afrekenen. Het per ongeluk of expres niet willen meenemen van de context door politici lijkt telkens meer de norm te worden. We stellen tientallen vragen, geven een onmogelijke deadline mee en roepen vervolgens moord en brand als deze onmogelijke deadline niet wordt gehaald. We wijzen in Den Haag graag op iemands fouten maar geven nooit zelf een werkbare oplossing. Bij het toeslagenschandaal wordt er alleen naar het kabinet gewezen maar nauwelijks door de Tweede Kamer gereflecteerd op hun eigen rol. Kwam de kille aanpak van de toeslagenaffaire niet voort uit het ‘zero tolerance beleid’ die de Tweede Kamer eiste na de Bulgarenfraude die achteraf slechts 0.006% van totaal aan betaalde toeslagen betrof?
Theodore Roosevelt, een man die ik echt bewonder, had hierover een briljante uitspraak: Complaining about a problem without posing a solution is called whining. Dat zouden we ons vaker moeten realiseren als politici. Wie de uitslag van de verkiezingen versmalt tot een stikstofdiscussie, slaat de plank mis. Het is een duidelijk signaal van een kloof tussen ‘’Den Haag’’ en de rest van de samenleving en vraagt om serieuze reflectie.