Gemeenten hebben structureel te weinig geld voor belangrijke voorzieningen als zwembaden, sportvoorzieningen en bibliotheken

Tevreden maar niet blij
Enkele weken geleden was een belangrijk jaarlijks moment in onze gemeenteraad: het vaststellen van de begroting. Doelen en ambities voor 2021 werden bepaald en het geld verdeeld.

Als wethouder Financiën ben ik tevreden dat ik namens het College een sluitende begroting aan de Raad kon presenteren. Een sluitende begroting zonder OZB verhoging.

Waarom ik desondanks niet blij ben? Omdat het een begroting is die pijnlijk laat ziet dat we met minimale budgetten het voorzieningenniveau in onze gemeente overeind proberen te houden. Dit terwijl we in mijn gemeente nu niet bepaald het geld over de balk gooien. Sterker nog, we hebben hier een jarenlange traditie van fors bezuinigen en OZB verhogen.

Is Gemert-Bakel hierin uniek? Helaas niet. Hieronder leg ik uit waarom.


Meer doen met minder geld
In 2015 heeft een omvangrijke stelselwijziging plaatsgevonden. De zogeheten ‘decentralisaties’ van zorg, participatie en jeugdhulp. Het idee erachter was om op deze manier mensen sneller te kunnen helpen bij zorg- of ondersteuningsvragen. Inwoners zouden zorg en ondersteuning krijgen die zoveel mogelijk aansluit op hun persoonlijke (thuis)situatie, mogelijkheden en sociale netwerk. Inwoners die zorg of hulp (willen) bieden zouden hierdoor alle ruimte en steun krijgen. Ten slotte was een belangrijk doel de kosten van de verzorgingsstaat binnen de perken te houden.


Het decentraliseren van bepaalde (niet complexe) zorgtaken, “zorg dichtbij de mensen”, daar ben ik een voorstander van. Maar als je als Rijksoverheid een groot deel van je takenpakket bij een ander op zijn bord legt, moet je daar wel voldoende financiële middelen bij meegeven. En dat is niet gebeurd.


De tussenstand: de grootste knelpunten
Tal van gemeenten hebben de extra zorgtaken goed geregeld en ook eerste besparingen kunnen realiseren. En ja daarin moeten gemeenten leren van elkaar en ja daarin moeten verdere stappen gezet worden.. Maar na 5 jaar decentralisatie van zorg, participatie en jeugdhulp kunnen we de volgende conclusies trekken:
 

  1. Met de transitie is het Rijk direct gaan korten: taken namen toe, geld nam af.
  2. Complexe zorg kan enorm in de financiële papieren lopen. Een individuele zorgvraag kan tonnen aan kosten met zich meebrengen.
  3. De aanpassing van het abonnementstarief Wmo (een vast tarief voor iedereen, ongeacht inkomen) heeft een grote aanzuigende werking. Ook mensen die het goed zelf kunnen betalen maken hier veel gebruik van.

 

Zagen aan de kwaliteit van onze lokale samenleving

Beknibbelen op zorg, dat wil niemand. Zorg moet voor iedereen beschikbaar, bereikbaar en betaalbaar zijn. Dus gaan gemeenten geld ergens anders zoeken. Eerst in de “potjes” die geen pijn doen voor onze inwoners of waarin overschotten zitten. Maar die potjes zijn inmiddels ook leeg. Dus moeten gemeenten vervolgens gaan snijden. Concreet wil dat zeggen het sluiten van voorzieningen zoals een bieb, cultureel centrum of zwembad, bezuinigen op subsidies voor verenigingen; nee zeggen tegen burgerinitiatieven die echt een meerwaarde kunnen leveren voor de gemeenschap, verschraling van onderhoud aan groen en wegen. Kortom, we zijn aan het zagen aan de kwaliteit van onze lokale samenleving.

Situatie wordt onhoudbaar
De afgelopen jaren is te weinig aandacht geweest voor de gevolgen van de decentralisatie van zorg, werk en jeugd. We zijn hierdoor in een onhoudbare situatie terecht gekomen. Het idee van de transitie is goed, de uitvoering echter moet anders (beginnende bij complexe zorg en abonnementstarief WMO). Er zal door het Rijk extra geïnvesteerd moeten worden in onze gemeenten Kortom: extra geld voor extra taken, zodat de kwaliteit van onze steden en dorpen niet nog verder in gevaar komt!
 

Door de Rijksoverheid gecreëerde financiële gaten moeten gemeenten zelf maar zien te dichten. Dat is zagen aan de kwaliteit van onze lokale samenleving

Landelijk/​Provinciaal

De twaalf provinciale afdelingen vormen de schakel tussen de gemeentelijke afdelingen en het landelijke bestuur.