„Maakt u zich allen geen illusies”, zei Wopke Hoekstra tegen de CDA’ers die hem wilden als partijleider. „Er komen nog voldoende momenten waarop ik u zal teleurstellen.” In zijn campagne richt hij zich op de middenklasse. Die wil hij perspectief bieden, over de crisis heen.
Kan het CDA in de laatste campagneweken nog in een tweestrijd belanden met de VVD? Jazeker, constateerde onderzoeksbureau I&O onlangs. Meteen erna volgde een fikse relativering: de partij moet zich dan wel duidelijker uitlaten over de aanpak van de coronacrisis, het economisch beleid, de werkgelegenheid, de overheidsfinanciën en de veiligheid. Op de vraag van I&O welke partij daar de beste oplossingen voor in huis heeft, antwoorden de meeste kiezers nu namelijk nog: de VVD.
Dat mag zo zijn, stelt CDA-lijsttrekker Wopke Hoekstra, „veel onderzoek laat juist zien dat deze verkiezingen toch echt moeten gaan over het perspectief voor hierna.” En dat sluit volgens hem prima aan bij het CDA-verhaal: de grote problemen van deze tijd moet je niet vooruitschuiven, maar aanpakken, want alleen zo kan „de Nederlandse belofte” worden hersteld.
Wat houdt dat herstellen volgens u in?
„In ons land gold lange tijd de regel: je kan van een dubbeltje een kwartje worden. Als je daar goed je best voor doet. Veel ouders en grootouders vragen zich af: Hoe zit het met dat welvaartsperspectief en heeft ook de komende generatie daar nog wel zicht op? Dan gaat het dus over het beleid dat je moet voeren in de periode die aanbreekt na de coronacrisis, over de lange termijn.”
Hoe ziet dat beleid er wat het CDA betreft uit?
„We moeten aan de slag met een eerlijke, sterke en innovatieve economie. We moeten wat doen aan de flexcontracten, nog meer investeren in de veiligheid van de samenleving en werken aan de betrouwbaarheid van de overheid. In de crisis hebben we vele tientallen miljarden extra uitgegeven. Die moeten we op een fatsoenlijke manier weer terugverdienen, dat zijn we tegenover de komende generatie verplicht. Verder staan we als partij voor een sterk verenigingsleven, voor een middenklasse van burgers die niet alleen hun verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf, maar ook voor hun omgeving, voor elkaar. Voorbij de coronacrisis kijken, betekent ook dat je je druk maakt over de samenleving; niet alleen over de economie.”
De crisis is nog niet voorbij en dus lopen de uitgaven aan de coronasteunpakketten nog hoger op. Wat is uw boodschap aan kiezers die vrezen dat draconische bezuinigingen straks onvermijdelijk zijn?
„Het klopt dat we de hele economie feitelijk aan de hart-longmachine hebben gelegd, maar dat was ook de enige remedie. Deze coronacrisis is namelijk zo uitzonderlijk dat die ook om een uitzonderlijk antwoord vraagt. Wat ook klopt, is dat we al dat geld straks moeten terugbetalen, dus veel ruimte voor allerlei consumptieve bestedingen zal er inderdaad niet zijn. Maar draconisch bezuinigen? Nee, alles op alles zetten om de economie weer aan de praat te krijgen en nieuwe banen scheppen; dát staat ons te doen. Als je zorgt dat het goed gaat met de economie kunnen het doen van extra investeringen in de publieke sector, het aflossen van de staatsschuld en het verlagen van de belastingen hand in hand gaan. Dat hebben we in 2018-2019 laten zien.”
Het kabinet ligt geregeld onder vuur vanwege het coronabeleid. Biedt jongeren en ondernemers meer ruimte en accepteer desnoods een hogere sterfte onder ouderen, zeggen sommigen.
„Het is goed dat we nu een aantal versoepelingen in gang zetten, maar deze puzzel is buitengewoon complex. Zelfs als je je alleen beperkt tot het medische domein is het al ingewikkeld. Om de sterfte in verpleeghuizen terug te dringen, zijn strenge lockdownmaatregelen nodig, maar tegelijkertijd gaan er daardoor ook minder mensen naar de huisarts en worden allerlei diagnoses zoals bijvoorbeeld huidkanker gemist. En dan hebben we het nog niet eens over de schade voor ondernemers, voor kinderen in gezinsonveilige situaties. Dat moet je allemaal meenemen in de zoektocht naar verstandig beleid. Het is en-en. Laten we dat onder ogen zien. Verder kan iemand kwetsbaar zijn, maar aan zijn of haar waardigheid doet dat niets af, leefden mijn ouders mij vroeger voor. Mijn vader als arts in het Diaconessenhuis in Utrecht, mijn moeder als pedagogisch begeleider van blinden en slechtzienden bij Bartiméus in Zeist.”
Iemand kan kwetsbaar zijn, aan zijn of haar waardigheid doet dat niets af.
Zodra u de touwtjes in handen had, liet u het verkiezingsprogramma op enkele punten aanpassen. Daardoor benadrukt het CDA nu expliciet dat artikel 23 van de Grondwet, over de vrijheid van onderwijs, nooit een vrijbrief voor onverdraagzaamheid of inperking van elkaars rechten op scholen mag zijn. Bij het behoudende deel van uw achterban riep dat vragen op: „Waarom moest dat er per se bij?”
„Dat is minder opzienbarend dan het lijkt. Wat ik in elk geval voorop wil stellen, is dat de vrijheid van onderwijs bij het CDA zonder meer in goede handen is. Is daar dan alles mee gezegd? Nee, want dit grondrecht wordt doorlopend ter discussie gesteld, waarbij je de opstelling van de liberale en de progressieve partijen steeds gereserveerder ziet worden. Én het gebeurt dat scholen, hoe beperkt ook in aantal, in het uitoefenen ervan hun boekje te buiten gaan. Dat is iets om continue alert op te zijn.”
Mag een leerkracht van een school aan leerlingen overdragen dat de Bijbel homoseksualiteit in zijn of haar ogen als iets zondigs ziet?
„Ik sta pontificaal achter artikel 23, maar daar heb ik grote moeite mee. Ik schrok van een aangrijpend verhaal uit december, ik meen in Trouw. Dat ging over Wim, een reformatorische scholier. Zijn school had zijn ouders gevraagd een verklaring te ondertekenen, die uiteindelijk ging over zijn geaardheid. Daaronder had hij ernstig te lijden gehad. Zo’n verklaring verdraagt zich in mijn ogen echt niet met de Grondwet en daarin sta ik niet alleen. De hele CDA-Tweede Kamerfractie nam in november een SP-motie aan, waarin exact hetzelfde werd verwoord. Maar nogmaals, in het overgrote deel van de scholen, bij 98 procent –protestants, katholiek, reformatorisch of islamitisch– gaat dit gelukkig goed. Daarom denk ik ook weleens als het debat over artikel 23 weer oplaait: Jongens, kom. Tel je zegeningen, tel ze één voor één. Als het 98 procent van de scholen lukt artikel 23 hand in hand te laten gaan met artikel 1 over het recht op gelijke behandeling en het discriminatieverbod, laten we dan zorgen dat die resterende 2 procent daar ook in slaagt.
Elke school moet de rechtsstaat respecteren, 98 procent doet dat gewoon heel goed.
Stel, de identiteitsverklaring van een school bevat geen zinsneden over homoseksualiteit, maar meldt alleen: Wij zien het huwelijk als een verbintenis tussen één man en één vrouw. Heeft zo’n instelling wat het CDA betreft dan iets uit te leggen, iets te duchten?
„Mannen, tot aan het moment waarop de discussie rond die jongen losbarstte, realiseerde ik me überhaupt niet dat er dergelijke verklaringen waren. Nu begrijp ik dat je daarbinnen ook nog allerlei gradaties hebt; variërend van heel uitgebreid tot heel summier. Is het de bedoeling dat we die allemaal langsgaan en dat ik die één voor één ga wegen? Kom. Ik sta voor artikel 23 en tegelijkertijd vind ik dat elke school de rechtsstaat moet respecteren, met daarin de Grondwet als het hoogste goed. De grondrechten daarin zijn nevengeschikt, herinner ik me uit de colleges staatsrecht. Allemaal moeten ze ten volle te worden gerespecteerd; het is artikel 23 én artikel 1.”
Onderzoek wijst uit dat het CDA de afgelopen jaren niet alleen stemmen verloor vanwege de ontkerkelijking, maar juist ook doordat het christelijk profiel in de ogen van de kiezers die nog wel kerkelijk zijn te zeer was verwaterd. Ziet u het als uw opgave om dat profiel weer op te poetsen?
„Ik ken dat onderzoek, en wat ik zeker herken en vind is dat we trots moeten zijn op onze christelijke wortels. Tegelijkertijd moeten wij als CDA ook een brede volkspartij willen zijn. Of beter gezegd: dat moeten we willen blijven, omdat dat natuurlijk onze traditie is. Wij zijn een partij die groepen weet te verbinden en verschillen in de samenleving overbrugt.”
Is dat uw manier om te zeggen dat het allemaal niet té christelijk moet zijn?
„Wat ik probeer over te brengen is dat we hier niet te simplistisch, te zwart-wit over moeten doen. Kijk naar de momenten waarop het CDA het het beste deed. Onder Van Agt, onder Lubbers en onder Balkenende. Het ingewikkelde is: er was toen nul discussie of het profiel wel voldoende christelijk was. Tegelijkertijd wisten zij kerkelijke kiezers, niet-kerkelijke kiezers, cultuurchristenen en mensen die helemaal niet gelovig waren te inspireren om op het CDA te stemmen. Dus ik ga niet mee in de analyse dat het of alleen verbindend of voluit christelijk is.”
We hebben u in deze campagne nog niet gehoord over vaderlandsliefde, het aanleren van het Wilhelmus en het Nationaal historisch museum. Komt dat nog?
„Daar ben ik allemaal voor, dus bij deze. In het vorige verkiezingsprogramma kregen deze punten veel aandacht en ik vind dat nog steeds van belang. Laat zien wat in onze geschiedenis de ankerpunten zijn. Vertel jongeren over de tijd van de Republiek, het ontstaan van ons land en de Tweede Wereldoorlog. We moeten doorgeven wat onze wortels zijn, alleen dan kunnen we met elkaar vooruit.”
Toen het CDA onder De Jonge wegzakte in de peilingen ontstond gaandeweg onder de leden het nodige gemor. Herkent u het beeld dat er in delen van uw partij verwachtingen over de lijsttrekkers leven die soms ronduit overspannen zijn?
„Er zijn mensen die hoge verwachtingen hebben, dat is waar. Maar wijlen SGP-senator Gerrit Holdijk, op wie ik in de Eerste Kamer altijd enorm gesteld was, zei weleens: hoe hoger de druk en hoe hoger het verwachtingspatroon, des te beter blijf je met je beide benen op de grond. Dat heb ik altijd onthouden, want zo is het ook. En tegen een aantal mensen in de partij heb ik uit voorzorg gezegd: Maakt u zich allen geen illusies, want er komen nog voldoende momenten waarop ik u zal teleurstellen. Dat is de onvolmaaktheid die bij het leven hoort. Ook privé. Soms hebben we als gezin nog maar net het ontbijt achter de rug, of ik bedenk me al dat ik in mijn woordkeus naar mijn kinderen zorgvuldiger had kunnen zijn.”
In juni liet u de lijsttrekkersstrijd in uw partij aan u voorbijgaan, met als belangrijkste argument dat u zich een bestuurder voelde. Heeft u inmiddels alsnog de beroepspoliticus in uzelf ontdekt?
„Ik ben het afgelopen halfjaar niet opeens een ander mens geworden. Toen Hugo de Jonge mij belde om te zeggen dat hij stopte, duurde het even, voordat ik me had herpakt. Vrij snel daarna kwam het besef dat er een zwaar beroep op mij werd gedaan om verantwoordelijkheid te nemen. Niet alleen voor de partij, ook voor het land. Sommige mensen probeerden mij over te halen om ja te zeggen met het argument: Juist omdát je je meer bestuurder dan politicus voelt, moet je het gaan doen. Ja, dat heeft iets paradoxaals, maar ik probeer gewoon mezelf te blijven. Ik breng dus als lijsttrekker niet alleen mijn eigen plussen mee, ook mijn eigen minnen; mijn deel van het menselijk tekort. En zeg ik eenmaal ja tegen een functie waar mensen me voor vragen, ja, dan krijgen ze me ook helemaal.”
Dit is het eerste deel van een serie interviews met de lijsttrekkers van de drie christelijke partijen.
Wopke Hoekstra wordt op 30 september 1975 geboren in Bennekom. Hij studeert rechten aan de Rijksuniversiteit Leiden, waar hij ook zijn propedeuse geschiedenis haalt. In 2005 behaalt hij een MBA-diploma aan de prestigieuze Franse businessschool Insead in Fontainebleau en Singapore. In 2007 wordt Hoekstra actief voor het CDA, waarna hij in 2011 wordt gekozen als senator. Hoekstra, nu nog demissionair minister van Financiën, is vrijzinnig protestants en woont met zijn verloofde Liselot en hun vier kinderen in Bussum.
Door: Jakko Gunst en Gerard Vroegindeweij
Bron: Reformatorisch Dagblad