De Brabantse Ontwikkelaanpak Stikstof (BOS): hoe steekt het in elkaar?
Het sterker maken van de natuur, het verminderen van stikstofuitstoot en het mogelijk helpen maken van economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Dat zijn de drie hoofdonderdelen van de Brabantse Ontwikkelaanpak Stikstof (BOS). De Brabantse Ontwikkelaanpak Stikstof (BOS) is tot stand gekomen in samenwerking met overheids- en maatschappelijke partners van de provincie. Deze uitvoeringsagenda ziet de provincie als een vertrekpunt, een uitnodiging aan partners, betrokken ondernemers en inwoners om de komende jaren samen verder invulling te geven aan een robuuste natuur en welvarende economie in Brabant. Maar wat is de BOS en waarom is er discussie over? En welke vraag stelt het CDA aan de betrokken gedeputeerde Erik Ronnes? In dit artikel kun je daar meer over lezen!
Allereerst leggen we je het mechanisme van de BOS uit. De uitvoeringsagenda kent drie pijlers:
- Sterker maken van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden (Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie); het werken aan instandhoudingsdoelen voor de natuur.
- Minder stikstofuitstoot: het omlaag brengen van stikstofdepositie met bijdragen van alle sectoren.
- Economische en maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk maken; wat bijdraagt aan alle sectoren.
De pijlers zijn als drie tandwielen van één mechanisme onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zonder het ene draait ook het andere niet, is het geheel niet houdbaar, of op zijn minst zeer kwetsbaar. Door meerdere tandwielen tegelijk in beweging te brengen kun je sneller resultaat boeken.
Juist het blijven zoeken naar het samenspel tussen deze drie pijlers maakt de BOS volgens het CDA een evenwichtige en realistische aanpak, dat bovendien kan rekenen op draagvlak.
Statenlid Marcel Thijssen heeft onder andere stikstof in zijn portefeuille. Hij zegt: “Met de BOS en deze uitvoeringsagenda slaan we een richting in op weg naar een tussendoel in 2030. Wat we in dat jaar willen is de helft van de overbelaste Natuur 2000-gebieden onder een bepaalde depostitiegrens krijgen. Voor 2050 hopen we dat dit deel min of meer groter is geworden. In lijn met het Rijk. We zijn blij dat dit een dynamische agenda is, want dat maakt dat we in de toekomst bij kunnen sturen. Het is belangrijk voor ons dat het geheel uit 44 maatregelen bestaatwaarbij uitdrukkelijk alle sectoren, niet alleen de agrarische sector, meedoen en waarbij de aansluiting op het Rijksbeleid steeds zichtbaarder wordt.”
Rol buitenland
“Een uitdaging voor ons is het buitenland”, stelt Thijssen. “Met ongeveer een aandeel van 30% in de depositie (het neerdalen van stikstofoxiden en ammoniak uit de lucht op de grond red.) op Brabantse Natuurgebieden is dat een flink stuk waar we alleen in indirecte zin invloed op uit kunnen oefenen. Toch is het zeer belangrijk dat de buitenlandse depositie evenredig daalt om op een realistische manier onze depositiedoelstellingen in 2030 te halen. Een ander belangrijk element is de gebiedsgerichte aanpak. Dat geeft perspectief aan boeren die via extensivering verder willen.”
Monitoring
Het is ingewikkeld om van alle afzonderlijke maatregelen en acties concreet te meten en aan te geven welke impact ze hebben op de depositie. Thijssen: “We verwachten geen jaarlijks gelijke afname, daarvoor is de problematiek te ingewikkeld en de oplossingen te divers. Maar we zijn wel benieuwd: hoe gaan we monitoren en wanneer sturen we bij op weg naar 2030?”
‘Het ontbreekt nu aan inzicht’
Gedeputeerde Erik Ronnes antwoordt: “Op dit moment is het zo dat wij met de Brabantse ontwikkelaanpak stikstof met name in willen zoomen op wat de buitenlandse deposities op onze Natura 2000-gebieden zijn. Ook zijn we gefocust op de effecten van de maatregelen die in de toekomst worden genomen. Daarover valt nu natuurlijk nog niets te zeggen, maar je moet het wel bijhouden. Dus daar moet een mechanisme voor worden opgezet, want er is heel veel werk te doen. In Nederland moet er nog veel gebeuren bij het opzetten van een goede monitoring. Je moet je voorstellen dat de ontwikkelingen in België en Duitsland toch wel op een andere snelheid gaan dan in Nederland, dus daar valt nog een grote inhaalslag te maken. Dit is niet iets dat morgen al resultaat oplevert, maar we zetten ons in om op een beter niveau te komen dan hoe het nu is. Het ontbreekt nu aan inzicht en als je niet weet waar de bron zit, dan kun je ook heel weinig gesprekken aangaan om te kijken hoeveel die bronnen nou meebrengen. Dus dat is de reden dat we er bovenop zitten. De monitoring die we nu kennen bestaat overigens wel echt uit effectieve metingen. Als daar veranderingen in komen zal dat ook in de rapporteringen worden meegenomen.”