14 januari 2013

Jansen Steur voor tuchtrechter, anders is hij in 2014 weer arts in NL

Jansen Steur voor tuchtrechter, anders is hij in 2014 weer arts in NL

 

Het CDA vindt dat Jansen Steur voor de tuchtrechter moet komen. Daarvoor is een aantal redenen:

1.     Tuchtzaken verjaren na 10 jaar. Jansen Steur was hier arts tot december 2003. In januari 2014 zijn alle zaken verjaard, kan hij zich dan gewoon weer inschrijven. Dat kan alleen geblokkeerd worden als er voor die tijd een uitspraak ligt van de gewone rechter, maar dat is hoogst onwaarschijnlijk

2.     In artikel 47 en 48 van de wet BIG is vastgelegd dat een tuchtzaak gevoerd kan worden tegen iemand die zich uitgeschreven heeft voor zaken die gebeurd zijn toen hij nog inschreven stond. De mogelijke straf is permanent verbod op herinschrijving.

3.     Een verbod op herinschrijving wordt gepubliceerd en dan kunnen ook andere landen (zoals Duitsland) er gemakkelijk kennis van nemen.

4.     Er zijn steeds meer slachtoffers en nabestaanden bekend. Die moeten gewoon het recht hebben op een tuchtrechtzaak. Hun zaken waren wellicht onbekend ten tijde van de deal.

 

Maar het probleem gaat dieper. De Inspectie lijkt helemaal niet de wettelijke bevoegdheid te hebben tot het maken van deals. Ofwel, zij kan niet afzien van vervolging in ernstige gevallen.
Dat schreef professor Leegmate al in een rapport in 2009 voor de inspectie. Dat rapport is geschreven naar aanleiding van de zaak Jansen Steur.
Er is geen wettelijke grondslag en het mag gewoon niet (zie quotes in de Kamervragen). En wat doet de inspectie? Juist met Jansen Steur sluit ze zo’n deal in oktober 2010. Ofwel men leert even helemaal niets van de zaak en de adviezen.

 

We hopen van harte dat minister Schippers nu wel wil meewerken aan een tuchtrechtszaak. Zeker nu ze de afspraken (die gemaakt zijn toen zij minister was), onwenselijk noemt.

 

Het CDA wil nu een complete lijst hebben met alle afspraken die gemaakt zijn (volgens het rapport zouden het er 10 tot 20 per jaar zijn). En heeft de inspectie zicht op die artsen? Aangezien niemand e afspraken kent, rust er op de IGZ wel een zeer zware verantwoordelijkheid dat deze mensen niet elders aan het werk gaan en op de controle daarop.

 

Tot slot wil het CDA onderzoek naar de ontbrekende toestemmingverklaringen bij ‘wetenschappelijk(?)’ onderzoek van Steur en steunt zij dus de oproep van mevr. Verbeet in deze. Duidelijk moet zijn of de medicijnfabrikanten dit nu zelf van belang vonden of dat zij een oogje toeknepen.

 

 

Vragen van de leden Bruins Slot en Omtzigt (beiden CDA) aan de minister van VWS

1.      Op basis van welke wet of regeling kan en mag de IGZ beroepsbeperkende afspraken maken?

2.      Onder welke voorwaarden zijn beroepsbeperkende afspraken geldig en juridisch afdwingbaar door beide partijen? Is in de casus-Jansen Steur aan deze voorwaarden voldaan? Wie kan precies wat afdwingen op basis van gemaakte afspraken?

3.      Indien beroepsbeperkende afspraken gemaakt zijn die inhouden dat de arts een tijd zijn beroep niet meer uitoefent, betekent  dat dan dat een klacht van een patiënt, een nabestaande of een ziekenhuis tegen die arts niet meer in behandeling genomen wordt? En wordt de klagende partij dan op de hoogte gesteld van de genomen beperkende maatregel?

4.      Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van elke beroepsbeperkende afspraken die sinds 2000 door de IGZ gemaakt is met een BIG-geregistreerde?

5.      Weet u zeker dat voorgaande lijst compleet is of is het mogelijk dat er afspraken gemaakt zijn die niet goed geadministreerd zijn?

6.      Kunt u aangeven of de IGZ weet waar alle personen die een beroepsbeperkende afspraak hebben (die afspraken zijn immers niet publiek) zich bevinden en of zij zich aan de afspraken houden?

7.      Klopt het dat naar aanleiding van de zaak-Jansen Steur, prof Johan Legemaate het rapport schreef ‘verantwoordelijkheid nemen voor kwaliteit’, waarin op 12 mei 2009 geconcludeerd werd: “Op basis van het voorafgaande ligt het voor de hand twee categorieën beroepsbeperkende afspraken te onderscheiden:
‐ De afspraak dat een beroepsbeoefenaar in Nederland niet meer zal praktiseren en/of de afspraak dat de beroepsbeoefenaar zich zal laten uitschrijven uit het Big‐register;
‐ De afspraak dat een beroepsbeoefenaar verbetermaatregelen zal treffen en in die context de IGZ over bepaalde zaken informeert.
Aangenomen moet worden beroepsbeperkende afspraken uit de eerste categorie zich niet verdragen met de overwegingen die ten grondslag liggen aan de genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad. Als de IGZ wil bereiken dat een beroepsbeoefenaar niet meer praktiseert, dient de koninklijke weg te worden gevolgd: een procedure bij het tuchtcollege of het College van Medisch Toezicht”

8.      Hoe beoordeelt u het feit dat anderhalf jaar na dit rapport, na deze aanbeveling, die voortkomt uit de casus-Jansen Steur, de IGZ alsnog een beroepsbeperkende afspraak maakte met Jansen Steur, die in de eerste categorie viel, die dus niet verhoudt met de correspondentie van de hoge raad en waar prof. Legemaate adviseert de koninklijke weg te volgen?

9.      Klop het dat feiten voor de tuchtrechter na 10 jaar verjaard zijn en dat dus na de effectieve non-actief stelling van dhr. Jansen Steur in december 2003, alle zaken die betrekking hebben op zijn handelen in Nederland voor de tuchtrechter op 1 januari 2014 verjaard zullen zijn?

10.  Indien dhr. Jansen Steur zich op 1 januari 2014 bij het BIG register meldt en zich wel laten inschrijven als bijvoorbeeld basisarts, kan hij dan geweigerd worden of kan hij zich dan gewoon opnieuw laten registreren en handelingen die voorbehouden zijn aan artsen rechtmatig verrichten in Nederland?

11.  Klopt het dat indien nu een tuchtrechtelijke actie ondernomen wordt tegen dhr. Jansen Steur dat een mogelijke straf voor feiten die hij begaan heeft tijdens zijn inschrijving in het BIG, een levenslang verbod op herinschrijving bij het BIG is (conform artikel 47 en 48 van de wet Beroepen op de Individuele Gezondheidszorg).

12.  Wilt u eraan meewerken dat een klacht van een patiënt of nabestaande van dhr. Jansen Steur met spoed behandeld wordt in het tuchtrecht en deelt u onze mening dat er alsnog een tuchtrechtelijke zou moeten komen?

13.   Is de minister bereid om in het wetsvoorstel tot wijziging van tuchtrecht een artikel op te nemen onder welke voorwaarden "transacties" tot het afzien van tuchtrecht gesloten zouden mogen worden (analoog aan de mededingswetgeving), zodat in de toekomst duidelijkheid hierover is?


14.  Is de minister ook met het CDA van mening dat in het onafhankelijk onderzoek naar de publicaties van Jansen Steur en het medicijnonderzoek ook precies moet worden onderzocht in welke gevallen patiënten experimentele medicijnen slikten zonder dat hiervoor toestemming was gegeven? (Aanvulling op vragen van de leden Bruins Slot, Omtzigt en Rog van 10 januari 2012) Bent u bereid om met de KNAW en het MST te onderzoeken of dit het geval was?


15.   Indien blijkt dat Jansen Steur patiënten niet om toestemming vroeg, vindt de minister dan ook van belang om te onderzoeken of de betrokken medicijnfabrikanten op de hoogte hiervan waren of hadden kunnen zijn? Wat vindt de minister van de suggestie van mevrouw Verbeet (NPCF) dat fabrikanten transparant moeten zijn over wat voor onderzoek ze moeten doen, wie dat doen en hoeveel hiervoor betaald moet wordt? Welke rol ziet de minister voor zichzelf hierin weggelegd?

Landelijk/​Provinciaal

De twaalf provinciale afdelingen vormen de schakel tussen de gemeentelijke afdelingen en het landelijke bestuur.