Vrijwilligerswerk, dat is toch vrijwillig?
‘Zeker niet’, zegt vrijwilligerscoördinator Gert-Jan Stuivenberg, ‘het enige wat brandweervrijwilligers vrijwillig doen, is zich aanmelden. Vanaf dat moment ga je een belangrijke verantwoordelijkheid aan.’
Neem het voorbeeld van Peter. Hij werkt bij de vrijwillige brandweer in Zevenhuizen. Hier moeten dertien vrijwilligers zorgen dat er 365 dagen per jaar, 24 uur per dag voldoende mensen beschikbaar zijn om een tankautospuit te bemannen. Wat beweegt hen en ruim 25.000 andere mannen en vrouwen om gezinsuitjes, verjaardagen, vakanties en zelfs betaald werk te plannen rond de uren dat de maatschappij mogelijk een beroep op hen zal doen?
Stuivenberg: ‘Voor sommigen is het een jongensdroom. Kinderen vinden onze open dagen vaak geweldig. Hierdoor ontstaat al op jonge leeftijd een positief beeld van de brandweer. Het is natuurlijk een spannend beroep. Bovendien geeft zeker een lokale brandweerpost de mogelijkheid om je voor je eigen gemeente in te zetten. Tot slot zien we vooral bij mensen die langer in dienst zijn dat het clubgevoel belangrijk is. De saamhorigheid.’
Vrijwilliger zijn bij de brandweer is niet vrijblijvend. Dat blijkt ook wel uit hun werkzaamheden. Ze krijgen dezelfde taken toebedeeld als beroepsbrandweermensen. Blussen, reanimeren, hoogwerkers besturen, etc. Stuivenberg vertelt dat er slechts een aantal expertises is waar bijna alleen ‘beroeps’ voor ingezet worden. ‘Zo moeten brandweerduikers bijvoorbeeld heel veel oefenen. Je kunt bijna niet van een vrijwilliger verlangen dat ze deze oefentijd, naast alle trainingen en uitrukken ook nog investeren.’
Al jaren terugloop vrijwilligers
Veel lokale brandweerposten draaien op vrijwilligers, 80% van het brandweerkorps bestaat uit vrijwilligers. De afgelopen jaren kampt de brandweer met een terugloop van die vrijwilligers. ‘Het is een probleem waar niet alleen wij last van hebben’, stelt Arjen Littooij, directeur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, ‘maatschappijbreed gaan mensen minder vaak langdurige verplichtingen aan.’
‘In kleine dorpen merken we wel dat de politieke en economische ontwikkelingen van invloed zijn op het verloop onder brandweermensen.’ Het beleid waarbij lokale posten overgeheveld worden naar regionale korpsen is niet altijd aantrekkelijk voor vrijwilligers. ‘Zeker voor vrijwilligers die als drijfveer hebben dat zij iets voor hun gemeenschap willen doen, wordt het een ver-van-hun-bedshow. Het samenvoegen van lokale posten gaat soms ook ten koste van de cultuur waartoe mensen zich aangetrokken voelden. Het clubgevoel. Dit is een uitdaging voor bestuur en management van Veiligheidsregio’s: voorkomen van (onnodige) standaardisaties als die de lokale postcultuur bedreigen.’ Hoewel de economische recessie op het eerste gezicht geen relatie heeft met de brandweervrijwilliger is de praktijk anders. Brandweervrijwilligers moeten binnen enkele minuten bij de kazerne kunnen zijn om uit te rukken. Dit houdt in dat zij een baan moeten hebben nabij de kazerne. De werkgever moet bereid zijn om de werknemer ieder moment te laten gaan zonder dat hij daar een financiële vergoeding voor krijgt. ‘Vooral lokale bedrijven voelen deze verantwoordelijkheid’, stelt de coördinator. ‘maar de recessie heeft ervoor gezorgd dat sommige lokale bedrijven de deuren hebben moeten sluiten, of dat ze het financieel niet op kunnen brengen om zo flexibel om te gaan met werknemers. Een groot knelpunt is dan ook dat de beschikbaarheid van vrijwilligers overdag afneemt.’
Politiek
Daar komt de rol van de politiek om de hoek. Arjen Littooij en Gert-Jan Stuivenberg zijn het erover eens. In de wet op veiligheidsregio’s zijn veel te veel kaders vastgelegd. ‘Brandweermensen zijn vakmensen. Ze weten wat er waar nodig is. Als er een brand is, en wij de afweging maken om er met drie man en een kleine auto naartoe te rijden waardoor we de brand in de kiem kunnen smoren en erger voorkomen, moeten we niet vervolgens afgerekend worden op het feit dat we niet gewacht hebben tot we met zes man in een auto konden stappen.’ Lokaal bestuur kan maatwerk bieden in dit soort regels. Veiligheidsregio’s en/of gemeentes kunnen er ook voor kiezen om werkgevers financieel te compenseren of om bepaalde taken over te nemen van de brandweer zodat de werknemers niet nodeloos van de werkvloer gehaald worden voor taken die prima door een andere overheidsdienst uitgevoerd kunnen worden. Het schoonspuiten van wegen bijvoorbeeld.
Ook andere vormen van flexibiliteit zijn belangrijk. In de wet- en regelgeving is opgenomen welke oefeningen iedereen moet doen. ‘Onpraktisch’, aldus Stuivenberg ‘er wordt gedacht vanuit cijfers. We bouwen een veel sterkere brandweer als we naar de individuen kijken. Als iemand voor de tigste keer een discipline moet oefenen die hij of zij al beheerst, dan motiveert dat niet. Die tijd kan die persoon gebruiken om op een ander vlak verdieping te zoeken. Lokaal bestuur heeft de bevoegdheid om deze flexibiliteit aan te brengen.’ Arjen Littooij is het hiermee eens. Hij pleit al jaren voor een burgernabije brandweer. ‘Het vasthouden en faciliteren van een burgernabije brandweer zou een CDA-standpunt pur sang zou moeten zijn.’
Preventie
Kan de politiek nog meer betekenen? ‘Altijd’, lachen de mannen. Dan serieus: ‘Preventie is in Nederland een ondergeschoven kindje. In Groot-Brittannië is het verplicht dat meubelverkopers voor verkoop brandwerende maatregelen nemen. De kosten zijn slechts een paar euro. Veel van de huishoudelijke branden in Nederland breiden snel uit via meubels. Dergelijke preventiemaatregelen maar ook bewustheidscampagnes leveren enorme tijdswinst op voor de brandweer. ‘Zelfs als het brandweerbudget verdubbeld wordt, levert dat minder veiligheidswinst op dan investeren in goede preventieve regelgeving. En dan hebben we het over gebouwen maar vooral ook over mensenlevens!’ sluit Gert Jan Stuivenberg zijn betoog.
Het is duidelijk. Brandweervrijwilligers zorgen vanuit de bevolking, voor de bevolking en samen met (lokale) werkgevers, voor een sterke samenleving. Daar mag en moet de politiek een positieve steen aan bijdragen.