Het land van morgen: de HJ Schoo-lezing van Wopke Hoekstra
‘Wie hard werkt moet daar de vruchten van kunnen plukken. Juist die wederkerigheid staat onder druk. We zijn de balans kwijt tussen rechten en plichten. Tussen wat we nemen voor onszelf en bereid zijn te geven aan het land, aan de gemeenschap. Tussen vrijheid en verantwoordelijkheid. Tussen wat logisch is om te tolereren, en wat het verdient om verdedigd te worden.’
Wat een eer om vandaag deze lezing te mogen geven. In de naam van Hendrik Jan Schoo, een intellectueel met een geest zo scherp als een mes en zo rijk als een bibliotheek. Ik heb het voorrecht vandaag maar liefst een uur voor u te staan. Een uur, u hoort het goed.
Voor de zekerheid heb ik het nog even bij de hoofdredacteur nagevraagd. De spanningsboog van een gemiddelde luisteraar schijnt namelijk niet veel langer dan twintig minuten te zijn, en al na acht seconden verlangen we tegenwoordig naar onze smartphone. Maar nee, verzekerde Arendo Joustra mij. Geen énkel probleem. Dít publiek kan het niet alleen aan, dit publiek wíl het.
Dames en heren, iemand die er zeker geen problemen mee zou hebben gehad, is HJ Schoo zelf. Hij hield nooit op zich op te winden over onze democratie, over onze identiteit en over onze samenleving en was als geen ander in staat om historische en sociologische verbanden te leggen. Er is sinds zijn overlijden in 2007 veel veranderd, en tegelijkertijd ook zo weinig. Hoe lang geleden zijn reflecties ook lijken: veel van de problemen waarmee we toen te kampen hadden, houden ons vandaag nog steeds bezig.
Wat Schoo als geen ander kon, was historische parallellen trekken. Het vatten van originele gedachten in patronen die zich niet storen aan trivialiteiten als tijd en ruimte. Ik ben er dol op. Het inspireert. Het onderricht. En het relativeert.
Het relativeert onszelf, onze tijd, en ook de maakbaarheidsgedachte, die in dit land nooit helemaal weg is. Ik ben ervan overtuigd dat het ons helpt om vaker de langetermijnbril op te zetten, juist het historisch perspectief op te zoeken. Het helpt om te waarderen wat we hebben en om te zien waar het beter kan.
Juist dát wil ik vanavond in alle bescheidenheid ook trachten te doen. Laat ik proberen te schetsen waar we nu staan, en waarom ik denk dat de samenleving uit balans dreigt te raken. Wat er daarom vandaag, morgen en onderweg naar 2030 nodig is om de middenklasse – de ruggengraat van de Nederlandse samenleving– te laten floreren.
Laten we daarom een gedachte-experiment doen. Stelt u zich eens voor: tijdreizigers bestaan. We volgen er eentje. Anna heet ze. Zij leeft hier in Den Haag, in de zeventiende eeuw. Op het eerste gezicht lijkt zij weinig reden te hebben om op reis te gaan. Ze woont op een unieke plek, in een unieke tijd. Waarom? Dat is formidabel beschreven in een van mijn favoriete boeken, The Dutch Republic van de Britse historicus Jonathan Israel. De tijdreiziger had het geluk te leven in – en ik citeer de schrijver – ‘een van de weinige momenten in de geschiedenis waarop verhoogde scheppingsdrang én grote prestaties op allerlei terreinen zich concentreerden in één enkel gebied’. Eigenlijk alleen maar te vergelijken met het klassieke Athene of het Florence van de Renaissance.
Het maakte volgens Israël dat wie in die dagen in de Verenigde Provinciën kwam, diep onder de indruk was. Van het niveau van de handel en de scheepvaart, van de kwaliteit van de ziekenhuizen en weeshuizen, van de ordelijke en schone steden, van de bloeiende kunsten, wetenschap en filosofie. En van de inwoners van de Republiek, die hun blik altijd naar buiten hadden gericht, vol ontdekkingsdrift en handelsgeest. Innovatie zat hen in de genen: uit de zeventiende-eeuwse Republiek stammen uitvindingen als de microscoop, de onderzeeboot en de brandslang.
Een plek bovendien waar sprake was van een opvallende mate van vrijheid van meningsuiting en godsdienst, en van gelijkheid tussen man en vrouw. Het was daardoor ook een plek waar kunstenaars, wetenschappers, vrijdenkers, handelaren en reizigers graag verbleven. Niet voor niets stamt het mooie citaat van Spinoza uit deze tijd: ‘Het doel van de staat is de vrijheid’.
Een prachtig plaatje. Maar voor de gemiddelde zeventiende-eeuwer, en dus ook voor Anna, lag de levensverwachting rond de dertig jaar. De kans dat je als ouder een aantal van je kinderen in het kraambed zag sterven, of in de eerste paar levensjaren verloor aan ziekte, was enorm. Democratie bestond niet. Een groot deel van de bevolking leefde in bittere armoede. Rechtszekerheid? Misschien op papier, maar geld had vaker gelijk dan geen geld. En die grote mate van vrijheid en gelijkwaardigheid? Die was er zeker, maar dán vergeleken met de rest van de wereld in die tijd.
Het Nederland van halverwege de twintigste eeuwDames en heren, nieuwsgierig gaat Anna op pad. Ze landt in het Nederland van begin jaren vijftig van de twintigste eeuw, opnieuw hier ergens in Den Haag. Hoewel het land in wederopbouw verkeert en het onvoorstelbare leed van de Tweede Wereldoorlog nog in talloze gezinnen voelbaar is, ziet zij wat anders. Zij ziet een land dat op veel terreinen een ongelooflijke ontwikkeling heeft doorgemaakt. De bevolking is spectaculair gegroeid, met dank aan betere hygiëne en medische zorg. De vrijheid van meningsuiting, van religie en van vergadering staan in de Grondwet. Mannen en vrouwen hebben stemrecht. De scheiding der machten en de rechtsstaat zijn een feit. Er is leerplicht voor alle kinderen. De gemiddelde levensverwachting ligt bij geboorte voor mannen rond de 70 en vrouwen richting de 72 jaar.
Anna ziet ook een land dat welvarend is vergeleken met haar eigen tijd.
Waar de rijkdom relatief gelijk is verdeeld, maar soberheid nog altijd een deugd is. Waar doorzettingsvermogen en hard werken vanzelfsprekend zijn. Een land waar materie een luxe is en vakantie iets bijzonders is.
Waar nog geen 2 procent een academische opleiding heeft afgerond. De AOW en de verzorgingsstaat zoals die nadien zouden worden uitgebouwd, bestaan nog niet. En vanaf het moment dat vrouwen trouwen, zijn zij juridisch gezien handelingsonbekwaam. Laat staan dat er ruimte is voor liefde tussen mensen van hetzelfde geslacht.
Enthousiast besluit Anna verder te reizen en komt aan in onze tijd. Weer ziet ze een ongekende transitie. Ze ziet een land met enorme individuele vrijheden voor iedereen die er woont. Een land, waar een op de twee meisjes die anno 2019 wordt geboren, de leeftijd van honderd jaar zal bereiken. Honderd jaar! Meer dan drie keer de levensverwachting van de zeventiende eeuw. Een land waarvan maar weinig inwoners ooit een oorlog hebben meegemaakt, en dat in Europees verband opvallend hecht samenwerkt met elk van de vroegere erfvijanden. Een land waarvan de zorg, de sociale zekerheid, het pensioenstelsel en de rechtsstaat tot de beste ter wereld behoren. En waar inmiddels 40 procent van de inwoners een mbo-opleiding en 40 procent een opleiding op hbo- of universitair niveau heeft.
Waar je in de supermarkt acuut last krijgt van keuzestress – ik in ieder geval wel - en waar Nederlanders maar liefst zeven miljoen keer per jaar een vakantievlucht maken.
Anna treft bovendien een land waar de ondernemingszin, innovatielust en blik op de buitenwereld nog altijd onstuitbaar aanwezig zijn.
Dames en heren, Nederland staat namelijk in de top-5 van de Global Innovation Index 2019 en heeft een vele malen grotere economische impact dan de grootte zou rechtvaardigen. De high tech hub in Eindhoven, de uitblinkende creatieve industrie en financiële sector in Amsterdam, voedselinnovaties uit Wageningen en het Noord-Hollandse Seed Valley en de Rotterdamse haven als dé toegangspoort tot het Europese continent: mede daardoor is in Nederland anno 2019 nagenoeg iedereen rijker dan zijn of haar overgrootouders, grootouders, of ouders waren.
Misschien nog wel belangrijker: Nederland staat steevast in de top-5 van de gelukkigste landen ter wereld en dat is ook niet zo gek. Zweden, Finland en Zwitserland: ze hebben vergelijkbare scores, en hebben het op onderdelen wellicht nog beter voor elkaar. Maar wat een geweldig land is dit. Je zal er maar mogen wonen. Het is voor vrijwel ieder van ons een geboorterecht, maar bovenal is het een uitzonderlijk voorrecht. We zien dat zelf niet altijd even scherp, maar dat is nu eenmaal een van de eigenschappen van het paradijs; pas als je er vertrokken bent, besef je wat je had. Zelf heb ik de mogelijkheid gehad om op een groot aantal plekken buiten Nederland te wonen en te werken. Juist buitengaats realiseer je je eens te meer wat voor unieke plek, en wat een ongeëvenaarde schat aan vrijheid, verworvenheden en welvaart vorige generaties Nederlanders aan ons hebben doorgegeven.
Maar wat Anna ook ziet, en wat ik zie, is dit: dat kleine land met z’n imponerende economie, met al z’n gaven en verworvenheden, is tegelijkertijd ook kwetsbaar. En veel van de mensen die de ruggengraat vormen van dit land en die we vaak als de middenklasse omschrijven, zijn kwetsbaar. Kwetsbaar door wat er de afgelopen jaren al veranderd is, maar vooral kwetsbaar door wat er de komende jaren nog veranderen gaat.
Want laten we wel zijn: de geopolitieke uitdagingen van wat mijn grootouders het vrije Westen noemden, zijn enorm. De manier waarop we Europese samenwerking hebben vormgegeven, is zowel oplossing als probleem. Verstandig klimaatbeleid is geen sinecure. De onderwereld vreet via drugscriminaliteit de rechtsstaat aan. Het zijn stuk voor stuk grote, complexe problemen die de samenleving in het gezicht staren, en om betere, vaak steviger antwoorden vragen.
Maar dichter bij huis, aan die door politici vaak aangehaalde keukentafel, is het hemd nader dan de rok. Daar gaat het eerst en vooral om problemen die direct impact hebben op het leven van mensen.
En juist daar wil ik vanavond op ingaan. Aan die keukentafel zitten namelijk heel normale Nederlandse gezinnen. Gezinnen van allerlei samenstelling en achtergrond. Vaak anderhalfverdieners; twee kinderen, hardwerkend, goedwillend, no-nonsense. U ziet ze zitten. De stille motor van de Nederlandse samenleving. Opgevoed met het idee dat wie goed zijn best doet, en omkijkt naar z’n naaste, vooruitkomt in het leven. Het weer net een beetje beter zal krijgen dan de vorige generatie.
Dat wie hard werkt, daarvan de vruchten moet kunnen plukken. Precies die quid pro quo, die wederkerigheid – voor wat hoort wat – was altijd de centrale belofte in het Nederland van na de Tweede Wereldoorlog. Wij zijn niet zozeer het land waarin een enkele krantenjongen miljonair wordt; wij zijn het land waarin heel veel dubbeltjes erin slagen om kwartjes te worden. Door de kansen die er liggen, door de sociale arrangementen, door de relatieve gelijkheid, door de combinatie van vrijheid en verantwoordelijkheid. En door hard te werken. Maar juist die wederkerigheid staat onder druk.
Uit onderzoek van het Amerikaanse Pew Research Center in 27 landen bleek dat er een kloof zit tussen de mening van mensen over hun huidige situatie en hun vertrouwen in de toekomst. In Nederland antwoordde 85 procent van de ondervraagden dat het hun economisch gezien goed gaat. Een mooie score, zou je zeggen. Maar op de vraag of hun kinderen het financieel beter zouden krijgen, gaf maar 35 procent een positief antwoord. Een verschil van 50 procentpunt. In geen ander land was dat verschil zo groot.
Dames en heren, precies dat is wat in Amerika wel de Fear of Falling van de middenklasse wordt genoemd. The Fear of Falling: de angst om te verliezen wat verworven leek. Om van een kwartje, opnieuw naar een dubbeltje te moeten. Onzekerheid over de toekomst. Die zorgen zijn terecht, want oude en vertrouwde economische zekerheden staan juist voor de middenklasse onder druk. Een vaste baan? Ja, de meerderheid van de Nederlandse werkenden heeft er een, maar van de acht miljoen werkenden hebben we er inmiddels twee miljoen met een tijdelijk contract, en een miljoen zzp’ers. En nergens in Europa groeit het aantal zzp’ers zo hard als in Nederland.
Studeren omdat je er het talent voor hebt? Ja, het kan in Nederland, maar niet meer zonder schulden te maken. Een eigen huis? Een voorspelbaar pensioen? Lonend werk? Allemaal minder zeker dan ze waren. Veel Nederlandse gezinnen zijn zelfs in tijden van economische hoogconjunctuur maar één kapotte wasmachine verwijderd van financiële problemen.
Het zijn thema’s die langzaam maar zeker ook door de politiek zijn ontdekt, en waar gretig deeloplossingen voor worden aangedragen.
Maar eerlijk gezegd denk ik dat de problematiek fundamenteler is dan vaak wordt gedacht. Laat ik toelichten waarom.
Ons land zal de komende jaren steeds verder vergrijzen, met onherroepelijke gevolgen voor onze verdiencapaciteit. Nu is onze economie weliswaar innovatief en draait momenteel nog goed, maar dan toch vooral in vergelijking met de rest van Europa – niet met de rest van de wereld.
Bovendien investeren we bar weinig in de economie van de toekomst.
Artificial intelligence, big data, nanotechnologie, biotech: we doen er in Nederland te weinig aan mee. In de top-15 van belangrijkste techbedrijven staat geen enkel Nederlands – overigens ook geen enkel Europees bedrijf. Er bestaat geen Europees Google, geen Europees Facebook, geen Europees Alibaba. En als we zo doorgaan, komen die er ook niet.
Daar komt nog bij dat de lastendruk in Nederland nu al zeer hoog is. Die lastendruk is overigens geen toevalligheid die we pijnloos ongedaan kunnen maken, zoals sommige politici wel eens suggereren. Die hoge lasten zijn namelijk het gevolg van een andere politieke keuze. De keuze voor zeer hoge publieke uitgaven. En van die totale uitgaven gaat maar een heel beperkt deel naar wat je de klassieke overheidstaken zou mogen noemen als defensie, infrastructuur en veiligheid, of naar investeringen in onze verdiencapaciteit. Meer dan de helft van onze uitgaven gaat naar sociale zekerheid en volksgezondheid. Bovendien is alleen al de groei van de kosten voor de volksgezondheid in deze kabinetsperiode groter dan de totale jaarlijkse uitgaven aan defensie.
Interessant, en wat doet dat ertoe, vraagt u zich wellicht af? Het doet ertoe, dames en heren, omdat economische zekerheden die steeds verder op de helling komen te staan, in een vergrijzend land, met een hoge consumptie, en een matig groeiperspectief, voor de juist voor de middenklasse potentieel een giftige cocktail is.
Ik ben dan ook geneigd een sombere tussenconclusie te trekken. En die is: als we niet ingrijpen, zal het er voor de middenklasse de komende decennia slechter in plaats van beter op worden. En zal de wederkerigheid waar ik net aan memoreerde, verder onder druk komen te staan. Met economische onzekerheid, maar ook met politieke en maatschappelijke spanningen tot gevolg.
Dames, en heren, aan de keukentafel speelt nog een tweede onderwerp.
Opnieuw een onderwerp dat bijdraagt aan de onzekerheid en waar we de combinatie van geven en nemen, van rechten en plichten, van wederkerigheid uit het oog zijn verloren. Laat ik dat illustreren door me een uitstapje te veroorloven van de keuken naar de spreekkamer. Om preciezer te zijn: de spreekkamer van een vrouwelijke huisarts die ik goed ken.
De huisarts roept een niet-westerse migrante naar binnen. Deze vrouw wordt vergezeld door haar man, die weigert om de huisarts bij binnenkomst een hand te geven. In de spreekkamer neemt de man in gebroken Nederlands het woord en geeft aan welke behandeling er nodig is, terwijl zijn vrouw zwijgt en naar de grond kijkt. Waarop de huisarts aangeeft graag eerst van de patiënt zelf, die ook enig Nederlands spreekt, te willen vernemen wat haar klachten zijn. Maar dat is tegen het zere been van de man. Hij praat namens zijn vrouw, hij kent haar klachten en het is voor hem helder welke behandeling er moet volgen. En nee, zijn vrouw hoeft niet onderzocht te worden. Na enig heen-en-weer praten, zegt de huisarts uiteindelijk: het spijt me, maar op deze manier kan ik u beiden niet helpen. Waarop de man in woede ontsteekt, de huisarts toesnauwt dat een dokter in Nederland verplicht is om iedere patiënt te behandelen, en met zijn vrouw de spreekkamer verlaat.
Dames en heren, wat vind ik nou zo ingewikkeld aan dit voorbeeld? Eerlijk gezegd: alles. Het geen hand willen geven, wat ik kortheidshalve vertaal als het de rug toekeren naar artikel 1 van de Grondwet. De beperkte taalbeheersing – het Nederlands, dat deze man kennelijk niet heeft kunnen of willen leren, en wat onze samenleving bovendien niet heeft kunnen of willen afdwingen.
De tweederangspositie van zijn vrouw, die het verschil in mate van emancipatie scherp aftekent en laat zien hoe groot de kloof is tussen wat wij normaal vinden en wat in te veel migrantengezinnen de situatie is. En ten slotte het op hoge toon opeisen van zijn rechten, al moet ik deze meneer nageven dat hij op dat punt dan weer wel verrassend snel is ingeburgerd.
Ik weet wel: dit voorbeeld is geen pars pro toto voor de integratie van nieuwkomers. Er is een scala aan voorbeelden van migranten die met een enorme dosis initiatief en doorzettingsvermogen een groot succes van hun leven hier weten te maken. U kent de voorbeelden ongetwijfeld zelf, en ik heb het gezien bij McKinsey. Ik zie het dagelijks bij een aantal jonge talenten op het ministerie van Financiën. En ik heb het van heel nabij gezien bij een Syrische vluchteling, die ik een paar jaar geleden heb proberen te helpen om Nederlands te leren.
Laat ik op dit punt dus net zo helder zijn: zij, en eenieder die hier woont en alles op alles zet om er wat van te maken, moeten door dik en dun kunnen rekenen op onze steun.
Maar er is op het terrein van migratie en integratie tegelijkertijd veel te veel, dat nog altijd niet goed gaat. Geen wonder dat de helft van de bevolking inmiddels onomwonden zegt dat er te veel migranten zijn en zich zorgen maakt over integratie. Ook hier ontbreekt het namelijk aan fundamentele wederkerigheid. Het voorrecht om Nederlander te worden, leidt te vaak niet tot de inspanningen en resultaten die de samenleving wat mij betreft redelijkerwijs van nieuwkomers mag verwachten. Ik geef u op een briefje dat als we de steven niet weten te wenden, dit probleem ons nog decennia parten zal spelen.
En de rekening niet in de eerste plaats betaald wordt door de mensen hier vandaag in de zaal, maar door een groot deel van de mensen aan die keukentafel waar ik zo-even over sprak. De problemen spelen in de eerste plaats in hún buurten, op hún scholen, bij hén op de werkvloer. Wat er misgaat bij migratie en integratie is in de kern hetzelfde als bij de economische druk op de middenklasse: de wederkerigheid is weg, de balans is zoek.
Dames en heren, het is een mooie avond, maar ik ga nog even door met problematiseren. Naast de eerdergenoemde financieel-economische uitdagingen die aan de horizon gloren, en boven op de grote problemen op het gebied van integratie, speelt er nog een derde onderwerp aan de keukentafel. Het ligt in het verlengde van de vorige twee thema’s, maar is veel moeilijker in woorden te vangen. Veel lastiger concreet beet te pakken. Het heeft te maken met wie en wat wij zijn. Met onze identiteit, normen, waarden en cultuur. Met ons. Met u en met mij. Met een gevoel van gezamenlijkheid.
Onze culturele identiteit, omgangsvormen, waarden en normen zijn gedurende eeuwen gevormd. Ze wortelen in de Klassieke Oudheid, het christendom en de Verlichting, en maken dat vrijheid, gelijkwaardigheid en de democratische rechtstaat vandaag de dag onze meest fundamentele verworvenheden zijn. Wat Nederland verder typeert, is die paradoxale combinatie van individuele eigengereidheid en gemeenschapszin. De verdraagzaamheid, openheid en mg ik zeggen, aan lompheid grenzende directheid. Het eigen initiatief, en het voortdurend polderen richting een gemeenschappelijke deler. Het merkwaardig hoge vertrouwen in de gedachte dat afspraak ook daadwerkelijk afspraak is. De bereidheid om je eventueel met argumenten te laten verleiden en overtuigen, maar ook de zeldzame koppigheid wanneer ook maar de schijn van dwang en hiërarchie om de hoek komen kijken. Deze duidelijke eigen identiteit, die zo vanzelfsprekend leek dat we het er nooit over hadden, dreigen we de laatste decennia stukje bij beetje kwijt te raken.
Sterker nog, onze identiteit en cultuur, die ik net in een paar snelle, onvolkomen bewegingen probeerde te omschrijven, worden nog altijd weggerelativeerd. Ik ben niet van het elite-bashen, maar juist mensen in verantwoordelijke posities zijn hier te vaak debet aan. Om Paul Scheffer, en met hem Rousseau, aan te halen: ‘Wantrouw de zogenaamde Kosmopolieten die in de diepten van hun boeken de plicht zoeken die ze thuis beneden hun waardigheid achten. Dit soort filosofen belijdt liefde voor Tartaren om verschoond te blijven van het liefhebben van hun naasten.’
Dames en heren, waar ik op doel is dit: er bestaat in dit land een voortdurende bereidheid om te schipperen, zelfs met wat niet onderhandelbaar moet zijn. Waar gezegd zou moeten worden: tot hier en niet verder.
Dames en heren, daar komt bij dat we in een hypergeïndividualiseerde fase in de geschiedenis zijn beland. Met een afnemende bereidheid om verantwoordelijkheid te nemen voor meer dan het ik, en met wel erg weinig wij. Waar vroeger het aloude noblesse oblige een vanzelfsprekendheid was, heeft onze meritocratie – die ik in de kern natuurlijk toejuich – een veel minder fraai bijproduct: de misconceptie dat wie het ver schopt, en een verantwoordelijke positie bekleedt, dat toch eerst en vooral aan zijn eigen voortreffelijkheid te danken heeft. Wanneer je dat gelooft, waarom zou je je dan eigenlijk nog geroepen voelen tot het nemen van verantwoordelijkheid? Tot balans in de salariëring, en een milde vorm van embarrassment of richess? Tot het omzien naar de zorgen van die middenklasse aan de keukentafel?
Als het gaat om verantwoordelijkheid nemen, heeft de politiek trouwens een eigen variant van deze problematiek, die ik zou willen omschrijven als: het etaleren van politieke onmacht. Het te vaak weglopen voor leiderschap en het schermen met voldongen feiten als excuus voor genomen besluiten. Ik denk dat de burger begrijpt heel goed dat een politicus niet kan toveren, maar waarom zou je op iemand stemmen die voortdurend uitlegt dat hij het zelf ook eigenlijk niet wilde, maar dat het niet anders kon? Omdat het moest van Brussel, omwille van de coalitie, of omdat de doorrekeningen nu eenmaal zo waren? Die etaleert niet in control te zijn en die meedrijft op de stroom of het getijde van de dag? En ook dát leidt tot onzekerheid.
Er is iets dat de zorgen van vooral onze middenklasse – de economische zorgen, de zorgen over integratie, en de zorgen over onze identiteit – met elkaar gemeen hebben. Op elk van deze punten dreigt de Nederlandse samenleving uit het lood te worden geslagen. Op elk van deze punten verliezen we het zicht op wat redelijk is, en wat niet meer. Op ieder van deze punten zijn we de balans kwijt tussen rechten en plichten. Tussen wat we nemen voor onszelf en bereid zijn te geven aan het land, aan de gemeenschap. Tussen vrijheid en verantwoordelijkheid. Tussen wat logisch is om te tolereren, en wat het verdient om verdedigd te worden.
Nee, natuurlijk staan we niet aan de rand van de afgrond. Maar we moeten wel aan de slag. En dat kan ook. Zo weinig als ik geloof in de maakbaarheidsgedachte, zo sterk ben ik overtuigd van het menselijk vermogen om te kiezen, om dingen aan te pakken, om zaken te veranderen en te verbeteren. En dat kan juist in een land als Nederland, waar mensen in staat zijn om de bakens te verzetten. Waar de traditie van samenwerken en vooruitkomen al zo oud is als de strijd tegen het water.
Daarom vind ik dat we samen aan de slag moeten met een nieuw maatschappelijk evenwicht. Een hernieuwde schets waarin we vormgeven onder welke voorwaarden wij samenleven. En hoe we als overheid, bedrijfsleven, vakbonden, maatschappelijke organisaties en burgers gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor ons land.
Door te kiezen voor wederkerigheid, zodat rechten en plichten wél weer hand in hand gaan. Door vrijheid te paren aan verantwoordelijkheid. Door de lange termijn vaker te laten prevaleren boven de korte. Door geen millimete, geen milimeter af te doen aan onze individuele vrijheden, maar tegelijkertijd de verhoudingen tussen ik en nu en het wij en later recht te trekken. Een nieuwe balans waarin de positieve verworvenheden van het individu weer in evenwicht zijn met de belangen van het collectief.
Dames en heren, laat ik die wederkerigheid, het kiezen voor de lange termijn en het hervinden van verantwoordelijkheid proberen verder in te kleuren.
U kent het gezegde: Erst kommt das Fressen, und dann kommt die Moral. Laat ik daarom met de economische onzekerheid beginnen. Juist omdat ik ervan overtuigd ben dat er geen aanvaardbaar alternatief is voor de vrijemarkteconomie en juist omdat handel, nijverheid en ondernemerschap ons zoveel goeds brachten en brengen, denk ik dat op het hedendaagse kapitalisme een correctie nodig is.
Laten we daarom op zoek gaan naar een nieuw evenwicht tussen – met excuus voor de jarenzeventigtaal – de factoren kapitaal en arbeid. Naar een gemeenschappelijke opvatting over wat we van elkaar mogen verwachten in de relatie bedrijfsleven, overheid en burger.
Daarbij is mijn vertrekpunt dat Nederland een samenleving blijft waar de belofte centraal staat dat wie zich inspant, daar ook voor wordt beloond. Waar Nederlanders er in redelijkheid op mogen vertrouwen dat als je je best doet, je een goed bestaan voor jezelf en je kinderen opbouwt. Waar er voor iedereen daadwerkelijk gelijke kansen zijn, ongeacht het inkomen van je ouders. En waar de mogelijkheid tot sociale mobiliteit een rotsvaste verworvenheid blijft, zodat the fear of falling wordt ingedamd en plaatsmaakt voor the hope of rising.
Daarom moet de politiek met werkgevers en werknemers in gesprek over hoe die nieuwe balans van rechten en plichten eruitziet. Hoe we zorgen voor én langetermijnverdienvermogen, én bestedingsruimte voor werknemers, én meer zekerheden voor onze burgers. Ik zou werkgevers daarbij willen uitdagen om te kijken hoe ze werknemers meer zekerheid kunnen bieden. Hoe ze kunnen zorgen voor extra loonruimte, in hoeverre het mogelijk is om werknemers vaker te laten participeren in de onderneming en hoe ze balans kunnen aanbrengen tussen loonstijgingen aan de top en op de werkvloer, zoals veel familiebedrijven dat overigens al jarenlang doen. Niet omdat ik er ook maar iets op tegen heb wanneer mensen veel verdienen, maar omdat het zoveel zegt over gezamenlijkheid.
En ook van werknemersorganisaties mogen we een bredere blik verwachten: voorbij de kortetermijnbelangen van de dominante groep in hun ledenbestand, en naar het langetermijnbelang van alle Nederlandse werknemers. Zzp’ers én mensen met een vast contract, mensen die richting hun pensioen gaan en starters. Hoe kunnen we op een evenwichtige en redelijke manier al die belangen vertegenwoordigen, op het gebied van scholing, op het gebied van zekerheden, op het gebied van fatsoenlijk werk? Hoe kunnen we inzetten op contracten die weer gewoon vast zijn, maar tegelijkertijd niet zo rigide dat werkgevers alleen met de grootst mogelijke moeite van disfunctionerend personeel afkomen?
En wat vraagt dit van de politiek? Van de politiek vraagt het vooral een principiële keuze voor verstandig investeren in plaats van financieel uitdijen als automatisme. En dus voor de lange termijn in plaats van de korte termijn. Het betekent dat we mensen de zekerheid moeten geven dat hun kinderen elke opleiding kunnen volgen die bij hun talenten past, ongeacht wat zij verdienen. Maar het betekent ook dat er het komend decennium op verstandige wijze moet worden ingegrepen in de uitdijende kosten voor de volksgezondheid en de sociale zekerheid. Het betekent dat we onderweg naar 2030 de lasten moeten verlichten en financiële manoeuvreerruimte moeten creëren voor de middenklasse, zodat zij in staat zijn onverwachte tegenslagen op te vangen. Maar het betekent ook dat heilige huisjes, of het nu toeslagen, subsidies of zzp-facilitering zijn, op de helling moeten kunnen worden gezet.
En het betekent dat het verstandig is om de komende periode te onderzoeken hoe we aan de ene kant de overheidsuitgaven ook voor de toekomst beheersbaar houden, maar tegelijkertijd – gebruikmakend van de uitzonderlijk lage rente – fundamenteel kunnen investeren in het lange termijn verdienvermogen van Nederland. Ik las in de krant dat sommigen in Den Haag hierbij zelfs denken aan een fonds. Maar daar kan ik tot Prinsjesdag niets over zeggen.
Dames en heren, dan het onderwerp immigratie en integratie en de aanbevelingen die ik daar voor me zie. Als er één onderwerp is waarbij wederkerigheid het sleutelwoord is, dan is het dit. Op allerlei niveaus.
Allereerst het Europese niveau. Ik vind dat Nederland genoeg aan Europa betaalt. Tegelijkertijd vind ik dat we het voortouw moeten nemen om meer te investeren in het beschermen van onze gezamenlijke buitengrenzen, zodat we de volledige controle over die grenzen terugkrijgen. Dat is namelijk goed besteed geld. Net zoals ik het verstandig vind om geld te steken in de regio’s aan de randen van Europa. Om het gros van de opvang daar te laten plaatsvinden, maar ook om er bij te dragen aan stabiliteit, ontwikkeling en voorspoed.
Voor zover Nederland en andere lidstaten vervolgens kiezen voor opvang, is niets zo eerlijk en redelijk als spreiding over de lidstaten. Lukt dat niet, omdat sommige landen het weigeren, dan zou de consequentie moeten kunnen zijn dat we de grenzen van Schengen opnieuw moeten durven trekken, samen met landen als Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk. En zou de consequentie moeten zijn dat dit gevolgen heeft voor de lidstaten die financieel wel aan het Europese infuus hangen, maar migranten ondertussen vrolijk doorverwijzen naar Noordwest-Europa.
Is het vervolgens niet verstandig, is het niet redelijk, juist tegenover onze eigen middenklasse, om te definiëren welke mate van immigratie en integratie we succesvol kunnen dragen? Ligt het niet voor de hand om er bij het opnemen van vluchtelingen voor te zorgen dat tijdelijk ook echt tijdelijk is? En moet de lat daarnaast niet aanzienlijk omhoog voor wie hier mag blijven, zodat iedereen succesvol onderdeel van de samenleving kan worden?
Dames en heren, ik denk het wel. En ik denk ook dat het redelijk is. Dat het getuigt van wederkerigheid. Het totale palet aan rechten, verworvenheden en kansen dat ik eerder vanavond heb bezongen, is er voor eenieder die hier naar binnen mag. Ongeacht zijn of haar afkomst, geloof, ras, geslacht of geaardheid. Dat is een ongeëvenaard mooi aanbod. En juist dat gegeven zou ons het basale zelfvertrouwen moeten geven om tegen wie hier over de drempel komt te zeggen: graag, of niet.
En zo ja, dan onder heldere voorwaarden.
Harde, strenge, moeilijk te realiseren voorwaarden? Nee. Integendeel. Het zijn volstrekt redelijke zaken om te vragen. Zoals te zorgen voor brood op de plank. Omdat je daarmee elementaire verantwoordelijkheid neemt voor je eigen leven, maar ook omdat aan het werk zijn zo enorm bijdraagt aan integreren, aan deel uitmaken van deze samenleving, ja, aan levensgeluk. Zoals de taal te leren spreken, en wel op een aanmerkelijk hoger niveau dan nu vaak gebeurt. Zoals het onder geen beding tegen een strafblad aan te lopen. Zoals het accepteren van de scheiding van kerk en staat. Zoals het omarmen van de gelijkwaardigheid van man en vrouw, hetero en homo, jood, christen en moslim. Zoals je te conformeren aan de democratische rechtstaat. En om het Nederlanderschap over een langere periode, stap voor stap te verdienen. Wie dat doet, wie hier echt werk van maakt, moet vervolgens ook ten volle kunnen rekenen op onze wederkerigheid. Op wederkerigheid vanuit de samenleving. Op alle rechten en verworvenheden, en op steun vanuit de politiek, bijvoorbeeld waar sprake is van discriminatie.
Naar mijn overtuiging is dat niet alleen in het belang van al die Nederlandse middenklassengezinnen aan de keukentafel, maar net zozeer in het belang van nieuwkomers. Ik zei het al eerder, en het geldt voor iedereen: het is geen recht, maar een uitzonderlijk voorrecht om in dit geweldige land te mogen komen wonen. Als je je al die zaken die bij het Nederlanderschap horen, eigen maakt, geef je jezelf een groot cadeau. Om de centrale gedachte uit Renans te parafraseren: kies jij voor Nederland, dan kiest Nederland ook voor jou.
Dames en heren, ten slotte over ons. Over onze waarden, cultuur en identiteit: het cement dat deze wonderbaarlijke delta bijeenhoudt. Aanhoudend cultuurrelativisme, het etaleren van onmacht, te weinig wij en afkalvend verantwoordelijkheidsbesef, somberde ik zo-even.
Om het nog wat ingewikkelder te maken: dit soort cultuurkritiek laat zich maar moeilijk oplossen met een lijstje maatregelen. Ik zou natuurlijk dolgraag willen dat ik als minister van Financiën met het aanpassen van de begroting of het verhogen of verlagen van een specifieke belasting, dit cement van waarden, cultuur en identiteit in een klap zou kunnen verstevigen. Maar zo simpel is het natuurlijk niet. Er is geen pasklare oplossing voor. En het is ook niet vanhet ene op het andere moment. Maar het goede nieuws is: we kunnen er wel degelijk mee aan de slag. Vanaf vandaag.
Wat die kennelijke verleiding van het cultuurrelativisme betreft: laten we om te beginnen vaker, krachtiger en op veel meer plaatsen dan nu het geval is, onder woorden brengen wat onze verworvenheden zijn en hoe enorm die zijn. Individuele vrijheden, gelijkwaardigheid, de democratische rechtstaat. Verdraagzaamheid, openheid, gemeenschapszin. Nee, het is hier niet perfect. Maar het is hier wel oneindig veel beter dan vrijwel overal ter wereld. Laten we daar dan ook hernieuwd zelfvertrouwen aan ontlenen om dat gewoon hardop te durven zeggen. Om er normerend over te zijn. Om er keihard voor op te komen wanneer deze wortels van onze way of life in het gedrang komen.
Dan over het etaleren van politieke onmacht versus verantwoordelijkheid nemen: ik wens ons als politici meer soevereiniteit, meer zelfbewustheid toe. Een groter vermogen om uit te dragen ‘in control’ te zijn. Het is aan ons als politici om de waarde van een compromis uit te leggen. Om te benadrukken dat juist in een land als Nederland nooit een groep of partij helemaal haar zin krijgt. Om te stáán voor een in Brussel gemaakte afspraak die voor Nederland wel degelijk toegevoegde waarde heeft, of, als dat evident niet het geval is, die afspraak dan ook niet te maken.
Ten slotte het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid. Verantwoordelijkheid die voorbij het eigen wel en wee gaat. Verantwoordelijkheid voor het wij. Velen zien die noodzaak; er zijn mensen die vinden dat je diegenen die er de positie voor hebben, tot meer maatschappelijke verantwoordelijkheid zou moet verplichten.
Hen verplicht vrijwilligerswerk moet laten doen of parttime voor de klas moet zetten. Ik geloof daar niet in. Verantwoordelijkheid nemen kan niet worden afgedwongen. De kunst is mensen ertoe te verleiden, ertoe op te roepen en ze ertoe te inspireren.
En om eerlijk te zijn: ik denk dat de samenleving dramatisch onderbiedt. Het is mijn stellige overtuiging dat dit land, dat deze samenleving, waar wij allen hier vanavond aanwezig en zovelen meer, zoveel aan te danken hebben, meer zou mogen terugvragen. Dat we meer wederkerigheid van elkaar mogen verlangen. Dat we meer mogen vragen dan het betalen van belasting en het respecteren van de wet. Dat we van elkaar mogen verlangen om meer te doen in de buurt, op de sportvereniging, voor een goed doel, in de kerk of zelfs een politieke partij.
Ik zie sommigen nu ineens onrustig op hun stoel schuiven, en ik realiseer me natuurlijk terdege: velen in dit land, en velen hier in de zaal, doen dit al. Doen meer dan hun fair share. Niet voor niets zijn er nergens ter wereld zoveel vrijwilligers als in Nederland. En dat is prachtig. Maar er zijn er in dit land ook velen die snel mopperen en nooit initiatief nemen. Die maar één belang werkelijk serieus nemen, en dat is het eigenbelang. Die zo druk zijn met het overal ventileren van hun mening, dat ze aan helpen niet toekomen.
Misschien mag ik deze vraag daarom toch bij u neerleggen. Mag ik u inspireren er eens over na te denken en er met anderen over in gesprek te gaan. Laten u en ik, laten wij allemaal nog eens opnieuw onderzoeken wat ons 21ste-eeuwse antwoord is op die befaamde vraag van president John F. Kennedy: ‘Ask not, what your country can do for you, ask what you can do for your country.’
Dames en heren, dit land, dit geweldige land, met al zijn kracht en met al zijn kwetsbaarheden, is van ons. Dit is het land waar HJ Schoo zich zo over kon opwinden, en ik denk dat dat kwam omdat hij er zoveel van hield. Dit land is de reden dat ik de politiek ben ingegaan.
Laat dit land hét land zijn waar we dat rijke palet aan individuele vrijheden weten te koppelen aan gemeenschapszin. Waar we wederkerigheid en het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid structureel verankeren. Waarin we op tijd de bakens weten te verzetten en durven kiezen voor een nieuw maatschappelijk evenwicht, waar de hele samenleving in mee kan. Waarin we onverkort kiezen voor het laten floreren van de middenklasse, zodat we in 2030 allemaal met vertrouwen en voldoening aan die keukentafel zitten.
Dames en heren, ik ben een optimistisch mens, dus laten we nou eens aannemen dat dat ons lukt. Dat we déze belofte kunnen waarmaken.
Ik ben er zelf van overtuigd dat we daartoe in staat zijn. Een samenleving met onze tradities van samenwerken en de schouders eronder, kan dit. Dan kunnen we ons land, dat we op de keper beschouwd eigenlijk een paar decennia te leen hebben, straks met vertrouwen doorgeven aan de volgende generatie. Nog weer net een beetje beter dan we het hebben gekregen.
Zodat als onze tijdreiziger Anna in 2100 aankomt en de Schoo-lezing van dat jaar hoort, die ongetwijfeld zal starten met een terugblik op de fantastische eeuw die op dat moment achter ons ligt.