Blog Daniël Huising: Er wordt weer gescheurd in onze straat, maar nu door de kinderen
Er wordt weer gescheurd in onze straat, maar nu door de kinderen
Wij hebben als gezin het geluk dat we de coronamaatregelen uitzitten in een huis met veel ruimte en een grote tuin. Met het mooie weer van de afgelopen tijd hebben onze dochter van vijf en onze zoon van vier jaar oud ontzettend veel buiten kunnen spelen.
Toch werd ook voor deze twee avonturiers de tuin de laatste weken te klein. Ze wilde graag de wijde wereld in om te kijken of het gras groener is aan de overkant van de straat. Voor mijn vrouw en voor mij was dit niet bespreekbaar. Als je bij ons het grindpad afloopt, sta je direct op de straat. In die straat wordt hard gereden en er is op gezette tijden een hoge parkeerdruk omdat we tegenover een basisschool wonen. De straat is zeker bij het in- en uitgaan van de school erg onoverzichtelijk.
Natuurlijk moeten kinderen op een gegeven moment wat ruimte krijgen om zelf met de step of fiets op pad te gaan, maar bij ons voor de deur is dat gewoonweg te gevaarlijk.
Tot vorige week. De straat is met het ingaan van de coronacrisis bijzonder rustig geworden. En dus hebben we onze regel een beetje versoepeld. We hebben met hen afgesproken dat ze heel voorzichtig de straat mogen oversteken en we hebben gekeken tot welke straten ze hun verkenningstochten mogen uitvoeren.
Ik moest daarbij terugdenken aan mijn eigen jeugd. We waren met drie jongens thuis en ik weet dat we overdag altijd buiten waren. Vanaf dat ik mij kan herinneren, speelde ik buiten op straat. Het grootste gevaar toen ik een jaar of vier was, waren niet de auto’s, maar de sint-bernhard van de buren die erg goed doorhad dat ik niets van het beest moest hebben en met enige regelmaat achter mij aankwam. Alleen als die hond losliep, speelde ik consequent in de tuin.
Het was in mijn jeugd een ongeschreven regel dat je bij een beetje fatsoenlijk weer niet binnen ging hangen, maar dat je een speelbroek aantrok en pas naar binnen kwam als je werd geroepen voor het avondeten. Je hoefde ook niet aan te komen bij je moeder dat je niemand had om mee te spelen, want bij nagenoeg alle gezinnen in de wijk heerste dit regime.
De straat was dan ook van de kinderen in de buurt. Zo speelden we regelmatig spelletjes waarbij de straat tot speeltuin werd omgebouwd. Met een paar planken kon je al een mooi parcours maken voor een skatebord of crossfiets. Ook speelden we busjestrap, een soort van verstoppertje waarbij er een bal in het midden van de straat werd gelegd die vervolgens kon worden weggeschoten door de kinderen die niet tijdig werden gevonden door de zoeker. Als er bij zo’n spel een auto de straat in draaide, dan moest de bestuurder even geduld hebben totdat we tijd hadden om de bal weg te halen.
Wellicht klinkt bovenstaande als weer een verhaal van een dertiger die niet kan accepteren dat het eerste kwartaal van de eenentwintigste eeuw er alweer bijna opzit. Toch had ik het verhaal waarschijnlijk nooit opgetekend als mijn dochter deze week niet van vreugde had staan springen in de kamer. Ze had eindelijk vrienden gemaakt in de buurt. Twee straten verderop woonden kinderen van dezelfde leeftijd waar zij en haar broertje het prima mee konden vinden. Ze had geen idee dat er meer kinderen in de buurt woonden. Maar inmiddels gaat er geen dag voorbij of de vijf nieuw gevonden vrienden zoeken elkaar op. Inmiddels fietst de club van vijf kleuters heerlijk zorgeloos door de wijk en eigenen ze zichzelf langzamerhand de straten toe.
Natuurlijk is dat spannend voor de ouders van die kinderen, maar het versterkt ook de sociale cohesie. We spreken ouders die we niet eerder gesproken hebben en maken gezamenlijke afspraken over wie op welk moment een oogje in het zeil houdt.
De provincie Zuid-Holland kwam deze maand met een notitie waarbij men onderschrijft dat we de afgelopen jaren bij de inrichting van een wijk veel te veel ruimte zijn gaan geven aan auto’s. Bij de inrichting van wijken kijken we allereerst of er kan worden geparkeerd. Daardoor hebben we volgens de provincie de ruimte niet efficiënt gebruikt. Bij inrichtingen van nieuwe wijken zou die parkeernorm naar beneden moeten.
De provincie wil echter die norm niet naar beneden bij stellen om de leefbaarheid van de wijk te vergroten en het buitenspelen terug te brengen, maar om die ruimte te gebruiken om de woningnood aan te pakken. Planoptimalisatie noemt men dat. Bij nieuwe wijken zou een lagere parkeernorm moeten leiden tot een hogere woningdichtheid.
Ik vind dat verrassend. Natuurlijk is er een tekort aan woningen in en rond de stad en is de visie ook vooral geschreven rond de stedelijke problematiek, maar je zou ook tot de conclusie kunnen komen dat we die stedelijke problematiek kunnen oplossen door betaalbare woningen te bouwen op plekken waar dat nog prima mogelijk is, in plaats van dat we inzetten op nog meer stenen op een vierkante meter op plekken waar zowel op het gebied van de infrastructuur als de woningmarkt alle grenzen bereikt zijn.
We hebben de afgelopen jaren de leefbaarheid van de wijken overgelaten aan projectontwikkelaars. Die groep is van nature niet bezig hoeveel uitdagende speelruimte kinderen overhouden, nadat de ouders van deze kinderen een huis uit de prachtige brochure hebben gekocht. Gemeentes zouden wat mij betreft de regie over de wijken weer terug moeten pakken en per wijk moeten kijken of er voldoende mogelijkheden zijn voor spel en ontmoeting voor jong en oud.
Ik hoopte dit stuk af te sluiten met een pleidooi voor een nieuw kinderrecht op buitenspelen. Maar dat is helemaal niet nodig. Artikel 31 uit het Kinderrechtenverdrag van de Verenigde Naties dekt de lading. In dat verdrag staat dat elke kind recht heeft op vrije tijd, spel en recreatie. In de uitwerking lezen we het volgende:
Er moeten voldoende veilige speelplekken zijn in de wijk of buurt. Bovendien moet er een variëteit in het aanbod zijn. Dat betekent dat er zowel speelvoorzieningen voor jonge kinderen moeten zijn, als ontmoetingsplekken voor tieners. Ook kinderen met een handicap moeten mee kunnen doen.
Voorzieningen dienen bovendien zowel voor kinderen uit welgestelde gezinnen als voor kideren uit arme gezinnen toegankelijk te zijn.
Deze coronatijd laat zien dat we nu eindelijk weer een beetje aan dit recht tegemoet komen. Maar als de automobilisten straks weer haast krijgen, wordt een veilige speelplek buiten het erf voor onze kinderen weer lastig te vinden en ik denk dat dit geldt voor veel kinderen in Nederland. Wellicht is nu de tijd gekomen om te kijken of we deze nieuwe situatie van rust en ruimte in de wijk niet moeten verheffen tot het nieuwe normaal. Laten we daarnaast kijken of we het aantal uitdagende speelplekken kunnen vergroten en of ook de bereikbaarheid van deze speelplekken voor kinderen op een veilige manier gewaarborgd kan blijven.
Schriftelijke vragen van het CDA aan het gemeentebestuur van Goeree-Overflakkee over de buitenruimte: