Honderd dagen
De eerste honderd dagen van het kabinet-Rutte IV, ook wel het Haagse speelkwartier genoemd, zijn voorbij. Het vertrouwen in de politiek is historisch laag. Toen de regering op 10 januari aantrad zag de wereld er nog heel anders uit. Door de oorlog in Oekraïne en de vele financiële tegenvallers is de situatie in Nederland drastisch veranderd. Het kabinet moet op zoek naar extra geld vanwege de vele tegenslagen. Door de uitspraak van de Hoge Raad moet de overheid miljarden terugbetalen aan spaarders die jarenlang te veel belasting hebben betaald. De kosten hiervan kunnen in het ergste geval oplopen tot 25 miljard euro. Om de voorjaarsnota rond te krijgen moet het kabinet ook nog op zoek naar bijna 15 miljard euro om lopende zaken te kunnen betalen. De inval in Oekraïne en de impact van die oorlog zoals de historisch hoge inflatie en koopkrachtdaling zijn ook direct verworden tot belangrijke hoofdpijndossiers van de regering.
Nieuw elan
Een belangrijke opgave van kabinet-Rutte IV was het vertrouwen terugwinnen van de kiezer en een nieuw elan geven aan politiek Den Haag, maar daar hoor je eigenlijk niet zo veel meer over in de wandelgangen. Dit kabinet Rutte zou zichzelf opnieuw uitvinden: dualisme, nieuwe bestuurscultuur. De Kamer zou beter geïnformeerd worden. Het debat over de mondkapjesdeal was daar echt wel een dieptepunt in. Het leek even hachelijk te worden voor Hugo de Jonge. De minister voor Volkshuisvesting stond tegenover een felle Tweede Kamer. Hij nam de vlucht naar voren en gaf uitleg. Had hij als minister van Volksgezondheid wel genoeg openheid gegeven over zijn bemoeienis bij die deal? De minister overleefde een motie van wantrouwen. Maar daardoor stond staatsrechtelijk wel de verkeerde minister zich te verantwoorden – het had de huidige verantwoordelijke minister Conny Helder moeten zijn. Niet de minister als persoon, maar het instituut minister legt verantwoording af.
Verrommeld
Veel wijzer werd de Kamer niet en fraai was het evenmin. Hoe staat het eigenlijk met ons controle- en verantwoordingsstelsel? In juni 2020 bracht de Raad van State een ongevraagd advies uit: De rollen en spelregels in het controle- en verantwoordingsstelsel zijn ‘verrommeld’. Ministers worden door de Kamer gecontroleerd op basis van het samenspel tussen twee regels: de ministeriële verantwoordelijkheid en de vertrouwensregel. Maar in de praktijk blijkt dit nog niet zo eenvoudig, want die twee zijn niet hetzelfde. De minister is verantwoordelijk voor al zijn of haar handelen of niet-handelen in functie. Daarover moet hij of zij de Kamer op verzoek en uit eigen beweging inlichtingen verstrekken. Bij disfunctioneren kan het vertrouwen in de minister opgezegd worden. Maar de vertrouwensregel is breder: de Kamer kan om élke reden het vertrouwen in iedere minister of het hele kabinet opzeggen. Tot zover de theorie. De praktijk is echter grilliger. Dat leidt volgens de Raad van State tot frustratie en kan het vertrouwen van burgers in de politiek en het bestuur duurzaam aantasten. De vertrouwensregel houdt in dat een minister, staatssecretaris of het kabinet als geheel moet aftreden als zij niet langer het vertrouwen genieten van het parlement. De vertrouwensregel zegt dus niet dat bewindspersonen moeten aftreden als ze een fout hebben gemaakt. Een kabinet of bewindspersoon hebben het vertrouwen totdat het tegendeel is gebleken, bijvoorbeeld door aanneming van een motie van wantrouwen. Bij een dreigend conflict met Tweede- of Eerste Kamer kan het kabinet of een bewindspersoon de vertrouwenskwestie stellen. Ook kan een bewindspersoon nadrukkelijk de vraag stellen of de Kamer nog wel vertrouwen in hem of haar heeft. Bij een conflict tussen regering en parlement heeft de regering ook de mogelijkheid niet af te treden, maar het parlement te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven, in de hoop dat de nieuw gekozen Tweede Kamer het kabinet of de minister wel het vertrouwen geeft.
Sorry-democratie
Is het tij te keren? Het tegengaan van verdere verrommeling wordt in ieder geval belemmerd door een cultuur van een sorry-democratie, excuus aanbieden en weer verder gaan. Evalueren doen we later wel – het nam een hoge vlucht tijdens de coronacrisis. Natuurlijk hoeft er op fouten niet altijd een sanctie te volgen. Een democratie is een lerend, zelfcorrigerend systeem. Maar je kunt ook overdrijven en fouten te makkelijk wegpoetsen met excuses. Het meest recente regeerakkoord bevat een verzoek aan het kabinet om de informatievoorziening aan de Kamer te verbeteren. Waarom spreken de coalitiepartijen niet af om een minister naar huis te sturen bij een evident gebrekkig gebleken informatievoorziening? Of het gebeurt is natuurlijk een tweede, maar het zet de discussie in de Kamer vooraf op scherp. Het transformeert het toezien op een juiste en volledige informatievoorziening tot een politieke afspraak.