Koninklijke onderscheiding
Onlangs werd ik uitgenodigd om bij een CDA-afdeling in een klein plaatsje in de Achterhoek een lezing te houden over het instituut Koninklijke onderscheidingen. Het leek de CDA-afdeling een welkome afwisseling na vele maanden alleen maar over klimaat, woningbouw, COA, mest en stikstof te praten. De locatie was een oud verenigingsgebouw uit 1912 met aan de gevel de fraaie Latijnse spreuk constantia et labore: Door volharding en inspanning.
In het gebouw was ook het plaatselijk dorpscafé gevestigd. Bij binnenkomst werd ik welkom geheten door de voorzitter. Hij droeg een versiersel in z’n knoopsgat van zijn colbert dat ik herkende als Ridder in de Orde van Oranje-Nassau, een orde die in 1892 is ingesteld onder koningin-regentes Emma.
De voorzitter stelde voor nog even wat te drinken om het programma door te nemen. We namen plaats aan een lange tapkast, met een aantal krukken ervoor, maar alleen de eerste en de laatste droegen een klant. Vlak bij het raam zat een dikke, in een donkere jas gestoken man, die al vroeg met nippen was begonnen, want hij ademde een complete tapvergunning uit.
‘Waar blijft m’n vriend nou zo lang?’ vroeg hij aan de kastelein, die tegenover hem in een toestand van halfslaap zijn bediening zat uit te oefenen. Hij kreeg alleen een schouderophalen terug. De dikke man stond op en ging uit het raam kijken naar het halfduister en de door de motregen nat geworden straat. Na een paar minuten wendde hij zijn hoofd weer om, wierp een goedkeurende blijk naar een oud ventje aan het andere eind van de bar dat zuinig zat te wezen op zijn ouwe klare en stelde: ‘Goed weer voor een stamppot.’ De oude man keek hem mat aan en zei hoofdschuddend: ‘Ja, dat ken ik niet verstaan hoor.’ ‘Goed weer voor een stamppot’, herhaalde de dikke, nu een octaaf luider. ‘Doe het maar in m’n pet’, sprak de oude. De kwestie leek hiermee afgedaan, maar de kastelein stond moeizaam op, sukkelde achter de toonbank naar de oude man en bracht hem de tekst frontaal toe, als service van de zaak: ‘Goed weer voor een stamppot!’ ‘O’, zei de pet. Hij was er niet van onder de indruk.
Omdat er moeilijk van een feestelijke stemming kon worden gesproken stelde de CDA-voorzitter voor naar de feestzaal te gaan om een en ander voor mijn lezing voor te bereiden, zoals de plaats van het katheder en het geluid. In de zaal aangekomen kwam een grijze, vriendelijke man met een afzakkende bril op mij af en vroeg zonder inleiding ‘Hoe laat is het pauze meneer?’
Zo’n ontvangst verwonderde mij, maar het scheen dat hij voor deze avond het buffet had gepacht. Zijn werk en inkomen moet zich dus voltrekken in een half uur. Dat is een hele prestatie waarvoor hij zich de hele dag deskundig moet voorbereiden. ’t Zal mij benieuwen’, sprak de man zuinig, toen ik hem de verlangde inlichtingen had verschaft. En hij keek sceptisch naar de binnen drentelende bezoekers.
Omdat hij blijkbaar aan mijn gezicht zag hoe weinig ik ervan begreep, vervolgde hij: ‘Ach meneer, dat vak van mij, het blijft toch een gok. Ik doe dit werk al ruim twintig jaar maar ik kan er nog steeds geen hoogte van krijgen. Er is hier toneel en cabaret, er zijn klaverjas- en dansavonden, politieke bijeenkomsten, noem maar op. Laatst was er een toneelstuk. Ik nam naast de koffie ook honderd gevulde koeken mee. Maar het was geen blijspel meneer, maar een vreselijk drama en ik bleef zitten met m’n koeken. Want na iets droevigs eten de mensen niet. Dan verkoop je in zo’n hele pauze acht of tien stuks. Vorige week was het nog erger. Ik kocht bij de slager vijftig porties bitterballen. Die gaan meestal schoon op. Maar wat gebeurt er? Er was een bijeenkomst met dokters uit de regio. En er was een lezing door een specialist. Die man gaat me daar over allerlei enge ziektes praten en vertoont er vreselijke beelden bij. Nou daar gaan m’n bitterballen, dacht ik. Dus wat doe ik? Ik loop naar de coulissen en zei zachtjes: Dokter denkt u een beetje aan m’n bitterballen?’ Maar hij ging gewoon door, een eigenzinnige man die nog meer enge ziektebeelden aan zijn collega’s liet zien. Ik heb toen het vuur maar uitgedaan. In de pauze verkocht ik vijf porties. Dus ik had er vijfenveertig over. En wat doe je daarmee? De slager neemt ze niet terug en m’n eigen kinderen geef ik het niet, die eten soms als het tegen zit de hele week oude broodjes kaas. Daarom meneer, het zal mij benieuwen vanavond, ik heb vijftig kroketten en dertig vegetarische frikandellen ingekocht.
Na de pauze, toen ik aan m’n tweede gedeelte van m’n voordracht wilde beginnen, kwam de man glunderend tussen de coulissen en zei zachtjes, bedankt meneer, alles is schoon op!
Een lezing over een Koninklijk eerbetoon zorgt in elk geval voor trek!
Nick Steenkamp