13 maart 2022

Lijn zestien

Nabij het Haagse Voorhout stond ik ’s avonds op een tram te wachten om mij naar het Centraal Station te brengen. De bus naar het spoor reed net voor mijn neus weg, zodat mij niets anders over bleef dan mij gelaten op te stellen bij het haltepaaltje voor de tram. Ik was niet de enige misser. Een bejaarde man die in de verte op een sukkeldrafje had gelopen en over ging in een normale wandelpas toen de bus begon te rijden, kwam naast mij staan. ‘Daar gaat-ie’, zei hij bitter. Er stond een harde wind. ‘Je moet hier uitkijken, want de wind duwt je zo voort, zei hij. Even zwegen we. Toen vroeg hij: ‘Waarom kan je de wind niet zien?’ Dat was een filosofische vraag waarop ik even geen antwoord had. Geruime tijd staarden we zwijgend voor ons uit. Aan de overkant was een muur waarop nog een flard van een verkiezingsbiljet kleefde. Het papier was losgeraakt en het woord CDA in kapitale letters flapperde hevig in de wind. We keken er allebei naar. Toen zei de man, wijzend met zijn vinger: ‘Ik heb vroeger KVP gestemd en na de fusie CDA. Het was de verzuiling, dus je bleef bij elkaar. Je was één grote familie. Maar na Balkenende ben ik afgehaakt, want wat daarna kwam was allemaal lauwe limonade met een rietje.’

Den Haag heeft in ons land een reputatie van deftigheid, die maar zeer ten dele terecht is. Je vindt er een volkshumor die kan wedijveren met onze hoofdstad, zo ervaarde ik weer. Ook was ik eens in een Haags café waar een aantal mannen aan het bier zaten. Toen de kastelein de nieuw gevulde glazen kwam brengen wees een van hen op het schuim en zei: ‘Dat is jóuw familie. Haagse humor.

Het regende zacht. Na een paar minuten stapte ik in de tram met het opschrift Lijn 1 Centraal Station en hoorde een man tegen een andere man zeggen: ‘Dat was me weer een troep die tv gisteravond. Allemaal ellende, ik heb het gewoon afgezet. Néé, dan kijk ik nog liever naar het permanentje van m’n vrouw. De andere man knikte dof. ‘Ze moeten meer vrolijk vertier geven. Geen gepraat. Nee, vrolijk vertier,’ zei hij. Hij was een dikke vijftiger en hij keek of hij op weg was voor een spoedbehandeling bij de tandarts, maar geen lust had om te gaan. De rest van de tramrit bepeinsde ik, welk soort vrolijk vertier bij machte zou zijn hem te doen lachen.  Grappen over schoonmoeders of klapperende gebitten of wellicht grappige clowns die hun broek laten zakken.

Aangekomen bij het station verliet ik de tram en stak de straat over. Het regende nog steeds. Onder de luifel van een feestartikelenwinkel die in ondeugend vertier handelde, stond een middelbare man met een lange overjas aan, zoals wij weleens in onze studententijd droegen, dromerig in de uitstalling verdiept. Hij zuchtte zich juist van de etalage los, toen ik vlak bij hem was. Hij keek mij aan met ogen die groot werden van ontsteltenis. ‘Verrèk’, riep hij’, naar zijn hart grijpend en wankelde. ‘Bent u onwel?’ vroeg ik bezorgd. ’Nee, nee, maar ik moet het wel effe verwerken,’ antwoordde hij. ‘Weet je dat jij precies, maar dan ook precies, op me broer Arie lijkt?’ Ik keek hem verbaasd aan en zei: ‘Oh’. Want wat valt er meer te zeggen op zo’n ogenblik? ‘Mag ik nog effe kijken?’ vroeg de man. ‘Ja precies. ’t Is of hij vóór me staat – Arie.’

‘Nou, dan heeft u twee broers,’ zei ik om het grappig te houden. De man schudde het hoofd en sprak: ‘Nee, nee, Arie is vorige maand overleden. Hij heeft een onaangenaam einde gevonden. Onder de tram gekomen. Lijn zestien. Nee, wacht eens – ‘t was lijn vierentwintig geloof ik. Of toch zestien…?’ Hij ging er over staan tobben. ’Nee, ‘t Was lijn zestien,’ zei de man met een stelligheid die de affaire definitief regelde. ‘Onvoorzichtig overgestoken, hè. Met een borreltje op. Arie was geen gezellige gebruiker. Hij was niet slecht hoor, maar een losse jongen.  Na een cafébezoek zocht hij met iedereen ruzie en wat niet met schroeven en moeren aan de vloer zat was van hem. En als hij het woord ‘werken’ hoorde begon hij te transpireren over zijn hele lichaam. Ik praat het niet goed hoor, maar je broer blijft je broer.’ Ik knikte en was naarmate hij meer gegevens verschafte minder blij dat ik zo op Arie leek. ‘Ach ja, die Arie,’ zei hij. Precies zoals je nou staat, zo met je handen in je zakken, zo kon hij ook staan.’

Ik keek op mijn horloge. ‘Ik moet helaas weg’, zei ik en stak haastig de straat over naar het station. Aan de overkant stond een metershoog billboard met een groot pamflet met daarop de tekst: Stem 14-15-16 maart op het CDA!  De schreeuw van de vrouw kon me nog nét doen terugdeinzen. Voor lijn zestien.

Landelijk/​Provinciaal

De twaalf provinciale afdelingen vormen de schakel tussen de gemeentelijke afdelingen en het landelijke bestuur.