Nieuw elan en herstel van vertrouwen
Het kabinet Rutte IV stond maandag 10 januari jl. – bijna tien maanden na de verkiezingen - dan eindelijk op het bordes van paleis Noordeinde. Hoewel er verrassende nieuwkomers tussen zitten, keerden ook bekende gezichten terug. Er zijn zij-instromers bij en doorgewinterde partijtijgers. Mensen die het Binnenhof als hun broekzak kennen en mensen die er hun eerste stappen nog moeten zetten. Tien mannen, tien vrouwen. En voor het eerst twee ministers met een niet-westerse migratieachtergrond. In hun zoektocht naar politieke vernieuwing hebben VVD, D66, CDA en CU een bont gezelschap ministers bij elkaar gezocht. Rutte IV levert zodoende de meest gevarieerde ministerraad die Nederland ooit had, met daarin meer vrouwen dan ooit tevoren. Een kabinet, dat in de woorden van Mark Rutte voor ‘nieuw elan’ moet zorgen begint met weinig vertrouwen van de kiezer en garantie op succes krijgen ze geen van allen.
Vertrouwen ver weggezakt
Het vertrouwen in de politiek is inmiddels ver weggezakt. Dat is niet gek nu er bijna een jaar een demissionair kabinet is geweest en de formatie recordlang duurde. Lange tijd leek zelfs de urgentie te ontbreken om tot een nieuw kabinet te komen. En problemen waren en zijn er genoeg. Het klimaat, de stikstofproblematiek, de woningmarkt, het inkomensbeleid en de armoede. En dan is er nog de nasleep van de bodemproblemen in Groningen en de afhandeling van het toeslagenschandaal. Het vaak grillige coronabeleid - deels overigens door grilligheid van het virus - hielp evenmin mee.
Profileringsdrang
Daarbij leverde de in maart vorig jaar aangetreden Tweede Kamer vanaf het begin een tamelijk treurig beeld op, met enerzijds lange maar vaak weinig vruchtbare vergaderingen en anderzijds door profileringsdrang ontsierde debatten. Dat sommigen zich bedienden van beledigingen en bedreigingen maakte het er niet beter op. Er is al langer veel minder oog in de media voor het meer constructieve werk van de Kamer, maar nu was er vrijwel uitsluitend een beeld van ruzies, relletjes en opgewondenheid. Dat wat treurige beeld lijkt een goede voedingsbodem voor onruststokerij. Journalistiek, wetenschap en instituties worden aangevallen en zelfs bedreigd en een luidruchtige minderheid pretendeert vertolker te zijn van brede onvrede. Overigens liet ook het demissionaire kabinet soms steken vallen, bijvoorbeeld bij de informatievoorziening aan de Kamer.
Wegzenden kabinet niet belangrijkste doel
Dat er naast die kleine minderheid een breder gevoel van onbehagen is, valt niet te ontkennen. In dat opzicht is het goed dat er nu een einde is gekomen aan een lange periode zonder volwaardig kabinet, ook al is de uitkomst voor velen vast onbevredigend. Een nieuw kabinet betekent echter dat het parlementaire stelsel weer kan functioneren zoals het is bedoeld. Met een kabinet dat controversiële besluiten kan nemen en daarover verantwoording moet afleggen (en eventueel aan het verkrijgen van steun zijn lot kan verbinden). En met een oppositie die afkeurend kan oordelen, waarna er - mits er een meerderheid is - ook echt consequenties zijn. Maar ook met de (grotere) mogelijkheid voor niet-regeringspartijen om constructief mee te werken en voorstellen te doen om plannen en wetgeving beter te maken. Het is een misvatting dat het wegzenden van het kabinet het belangrijkste doel van oppositie voeren is.
Hoop
Uit de geschiedenis valt enige hoop te putten dat een eindelijk tot stand gekomen kabinet kan leiden tot herstel van vertrouwen. Niet omdat kabinetsmaatregelen zonder meer zullen worden aanvaard, maar juist omdat het normale tegenspel weer mogelijk is. In november 1982 betekende de vorming van het eerste kabinet-Lubbers dat er een einde kwam aan achttien maanden lamlendigheid in de Nederlandse politiek. Na de verkiezingen van mei 1981 werd immers eerst door CDA, PvdA en D66 moeizaam een disfunctionerend kabinet gevormd (Van Agt II), kwam er daarna een zomerkabinetje (Van Agt III) en kon er pas na nieuwe verkiezingen weer worden geregeerd. Het kabinet-Lubbers I kreeg te maken met massale protesten (stakingen, betogingen) en werd fel bestreden vanuit de Tweede Kamer. Dat hoort er ook bij. Ondanks al die onvrede en oppositie kwam het echter wel tot regeren, waarna de sfeer heel geleidelijk omsloeg. De (politieke) omstandigheden waren weliswaar anders dan nu, met bijvoorbeeld een ruime kabinetsmeerderheid in beide Kamers en minder versplintering, maar toch. Financieel-economisch was de situatie toen wel veel beroerder. Hopelijk lukt het nieuwe kabinet echt te gaan regeren, besluiten te nemen en stappen te zetten. Dat is de beste weg naar herstel van vertrouwen en daarmee versterking van de democratie.