Zorgen
Deze week bezocht ik het Perscentrum Nieuwspoort in Den Haag. De geschiedenis van Nieuwspoort begint op 5 maart 1962 in het vervallen Vioolbouwershuisje aan de Hofsingel in Den Haag. Sinds september 2022 is het Perscentrum verhuisd naar een tijdelijk onderkomen binnen het Tweede Kamergebouw. Hier blijft het gevestigd tot de renovatie van het Binnenhof klaar is.
Daar ontmoette ik Henri Bontenbal, sinds augustus 2023 de aanvoerder van het nieuwe CDA en sinds 5 september 2023 fractievoorzitter in de Tweede Kamer. Henri is een christendemocraat in hart en nieren. Hij staat voor een nieuwe generatie en voor een fatsoenlijk land, waar we kiezen voor elkaar, omzien naar de ander en waar respect en fatsoen weer gewoon zijn. Hij benadrukte nog eens dat Nederland gelukkig nog steeds een land is waarin mensen omzien naar elkaar. Maar het vertrouwen in elkaar staat wel onder druk. Dat komt, denkt hij, omdat we de afgelopen decennia steeds meer de nadruk zijn gaan leggen op het individu, persoonlijke welvaart en op de rechten die wij hebben als burgers. Daarmee hebben we volgens hem onze samenleving verwaarloosd, omdat die niet meer de ruimte krijgt om samen problemen op te lossen. De balans is te ver doorgeslagen en moet worden hersteld. Het CDA bouwt aan een samenleving die is gebaseerd op verantwoordelijkheid, burgerschap en vertrouwen. Als we elkaar weer vertrouwen en ruimte geven, kan de samenleving een ongekende kracht laten zien.
Omdat ik de trein van 16.58 uur wilde halen bood een oud-studiegenoot mij een lift aan naar station Den Haag Centraal. Hij is nog steeds dezelfde gentleman. Vroeger had hij een goed lopende notarispraktijk en leeft er nu goed van. In de auto volgde een geanimeerd gesprek over de mooie Leidse jaren, klagen over de chaos in het nieuwe Kabinet, waar de partijen naast het asielbeleid het onderling over andere onderwerpen ook niet altijd eens zijn, de overheidsbemoeienis en natuurlijk de Belastingen, want hij houdt niet van blauwe enveloppen en wil niet graag aan de schatkist van het Rijk bijdragen.
Daar hebzucht een diep menselijke drijfveer is gaf ik hem maar gelijk, tot we met een schok stopten voor een rood verkeerslicht. Terwijl wij wachtten op groen en hij monotoon z’n zorgen uitte, zag ik een jonge agent in onze richting lopen met de tred van een ambtenaar die op het punt staat zijn beroep uit te oefenen. ‘Meneer, ik ga u een bekeuring geven’, sprak hij ernstig en onweerlegbaar, gelijk iemand die er leed van heeft, maar nu eenmaal trouw is aan z’n uitvoerende functie. ‘Mag ik uw rijbewijs of ID-kaart zien?’
‘Náh, wat doen ik dan verkeerd?’ vroeg de oud notaris, zich van geen kwaad bewust. In spanning gaat hij altijd plat Haags praten, zoals een vogel in angst zijn vuil laat vallen. ‘Uw richtingaanwijzer staat nodeloos aan en daardoor brengt u het verkeer érnstig in gevaar,’ zei de agent met een tijdens z’n opleiding ingestudeerde overtuiging.
Hij had gelijk. Haastig zette de oud notaris zijn richtingaanwijzer in de neutrale stand. Omdat een agressieve toon bij zo’n milde overtreding niet passen zou, kroop hij bliksemsnel in de huid van een nederige, ongelukkige man en sprak in onvervalst Haags: ‘Dat spét me náh, ik heb niet opgelet. Maar dat komt meneer agent, ik heb zorgen, ziet u…’
Achter ons had zich een aantal auto’s opgesteld. Het licht sprong op groen. Maar de agent zei gevoelig: ‘Zorgen! Zorgen heb ik óók meneer! Maar ik doe mijn plicht. Waar zou het land heengaan als ik alleen aan mijn zorgen dacht?’ Dat wisten wij ook niet. Rustig zaten we in de auto te wachten tot hij het verklappen zou. De wagens achter ons claxonneerden hevig, maar de agent bracht ze met een koele, sterke blik tot zwijgen. Ernstig vervolgde hij, als koos hij uit een enorm archief van voorbeelden: ‘Ik heb gróte zorgen heren, gisteravond is mijn vrouw nog bij mij weggelopen.’
‘Wat ellendig, hoor je dat?’ zei de oud notaris vals, mij erin betrekkend of we een komische voordracht voor twee heren deden. ’Nou, dat is zeker erg,’ zei ik maar. ‘Zeven maanden waren we gehuwd,’ riep de agent. ‘Van zorgen gesproken. Ik zit na mijn dagdienst in de kamer. In mijn eigen stoel. Zo gezellig, weet u wel? Ik zeg: ‘En nou mijn biertje lieverd. Dat zeg ik elke avond. En nou mijn biertje lieverd. Een gewoonte heren, wat steekt daarvoor lelijks in?’
‘Niks agent, niks geen lelijks,’ zeiden we warm. Er stond nu een hele rij auto’s. De achterste, die er pas bij gekomen waren, claxonneerden luid arrogant. De agent, zichtbaar blij dat hij medeleven kreeg liet het maar gaan en vervolgde: ‘Ze gaat naar de keuken. Ik wacht tien minuten. Ik wacht een kwartier. En ik ga naar de keuken. Wat denkt u, ze is weg. Er ligt alleen een briefje waarop zij had geschreven: Pak jij je biertje maar zelf sufferd. Zeven maanden heren, over zorgen gesproken’. We zaten nu zwijgend in de auto. Tot de oud notaris het gesprek weer met z’n lange praktijkervaring oppakte en zei: ‘Ach, kom op kerel, ze komt wel weer terug. Die vrouwen…’
‘Gelooft u meneer?’ vroeg de agent dankbaar. We knikten. Hij deed er een knikje bij. Toen zuchtte hij even en sprak, zich vermannend: ‘En… mag ik nu even uw naam en voornamen?’ ‘Krèg ik dan toch een bon?’ riep de oud notaris verbaasd. Hij had het goed geraden. Met stijve mond en in plat Haags gaf hij alles op, maar toen we wegreden riep hij sarrend: ‘En nou mijn biertje!’
Het was een meesterlijke imitatie. Maar hij krijgt er last mee voor het kantongerecht. En ik miste mijn trein.