Op maandag 4 november hield politiek leider Henri Bontenbal op uitnodiging van Erfgoedcentrum Abraham Kuyper Maassluis de Kleine Luydenlezing in de Groote kerk in Maassluis. Henri: "Alone together, dat is de prijs van het radicale individualisme, aldus Jonathan Sacks. Dit is echter niet hoe het zou moeten zijn, dit is niet hoe mensen tot hun recht komen en dit is niet hoe een samenleving floreert. Het vraagt om een andere houding, een nieuwe manier van denken. De menselijke wereld verkilt anders en de winden die waaien meer bijtend en snijdend, zegt Sacks. Daarom, zo zegt hij, hebben we iets meer wij nodig en iets minder ik, als we de uitdagingen van onze tijd tegemoet willen treden."
Lees de hele lezing hieronder.
Beste aanwezigen,
Dank voor de uitnodiging om hier vanavond de Kleine Luyden Lezing te mogen geven. In Maassluis, de geboorteplaats van de politieke reus op wiens schouders ik en wij mogen staan. Het is een eer om dat te mogen doen en daarmee bij te dragen aan het levend houden van de intellectuele erfenis van deze veelzijdige, erudiete en scherpzinnige staatsman, prediker, denker en schrijver: Abraham Kuyper.
In 1942 schreef de Amerikaanse componist Aaron Copland de ‘Fanfare for the common man’. Een fanfare voor de gewone man. De aanval op Pearl Harbor had de Verenigde Staten in de Tweede Wereldoorlog betrokken. De Amerikaanse bevolking werd voorbereid op deze oorlog. Iedereen was nodig en werd ingezet. De fanfare werd geschreven in opdracht van de dirigent van het Cincinnati Symphony Orchestra, die vroeg om korte, krachtige muziekstukken die konden worden gespeeld aan het begin van concerten, met als doel de bevolking moed in te spelen.
De titel van het stuk ontleende de componist aan de toenmalige vice-president van de Verenigde Staten, die het in een toespraak had over de ‘dawn of the century of the common man’. De eeuw van de gewone man zou aanbreken, volgens Wallace. Wallace koppelde dat aan een pleidooi voor economische gelijkheid en een eerlijke verdeling van kennis en welvaart. Juist aan de gewone man droeg Copland zijn muziek op. Het was immers de gewone man die de strijd aan het front leverde en het meest te lijden had onder de oorlog. Het stuk werd een klassieker en wordt nog regelmatig gespeeld. Maar brak de eeuw van de gewone man ook echt aan?
In Nederland klonk al veel eerder een pleidooi voor – laten we het maar even de emancipatie van – de gewone man noemen. Niemand minder dan Abraham Kuyper was de grote voorvechter voor de emancipatie van de kleine luyden. Met de kleine luyden bedoelde Kuyper de gewone man, the common man, de mensen uit de lagere en middenklasse. Fabrieksarbeiders, onderwijzers, stratenmakers, verpleegkundigen, agenten, boeren, winkeliers. Mensen die de samenleving dragen en vormgeven. De ruggengraat van onze samenleving. Kuyper vond dat deze groep werd verwaarloosd door de politiek en hij wilde hen een stem geven. De kleine luyden hadden moeite hun belangen behartigd te krijgen in een samenleving die gedomineerd werd door liberalen en socialisten. Kuyper zag het als zijn missie om hun belangen te behartigen en streefde naar een samenleving waarin verschillende levensbeschouwingen, waaronder die van de ‘kleine luyden’, gelijkwaardig naast elkaar konden bestaan.
Hoe is het nu met die kleine luyden, met de gewone man, met de middenklasse? Als er al ooit een eeuw van de gewone man is geweest, dan moeten we nu toch erkennen dat juist die groep het in de samenleving zwaar heeft. Juist de middenklasse heeft het in veel landen de afgelopen decennia zwaar te verduren gehad. Een paar decennia terug was men nog een trotse postbode, politieagent, fabrieksarbeider, verpleegster, meester of juffrouw. Ik zeg dat niet uit misplaatste nostalgie, maar omdat ik ervan overtuigd ben dat juist deze groepen zo belangrijk zijn voor de gemeenschap, voor het sociale weefsel in de samenleving. Niet alleen is een deel van deze beroepen door de globalisering en automatisering verdwenen of van karakter veranderd, ook is de maatschappelijke erkenning voor deze beroepen deels verdwenen.
Een boek dat indringend beschrijft wat beroepseer betekent en wat er gebeurt als trotse arbeiders hun baan verliezen, is het boek ‘Het geluk van Limburg’ van Marcia Luyten. Het beschrijft op een prachtige manier de trots die de mijnwerkers in Kerkrade voelden bij hun werk. Het werk was hard en ongezond. Maar de kompels waren trots. Het werk was hun identiteit. Het waren mannen van staal, met passie voor de plaatselijke fanfare, de duivensport en het voetbal. Maar toen raakte de mijnbouw in Limburg in verval. Het kon de concurrentie niet meer aan. Het wegvallen van de mijnbouw in de mijnstreek betekende werkloosheid en veel ellende in gezinnen. Ellende die gezinnen kapot maakte en generaties doorwerkte. Tot op de dag van vandaag. De mijnwerkers en hun nazaten voelden zich in de steek gelaten door ‘Den Haag’. Ze konden vaak niet meekomen in een snel globaliserende, flexibele economie waar vooral werk te vinden is voor hoogopgeleiden. Het spreekt boekdelen dat in Kerkrade in november bij de Tweede Kamerverkiezingen 44% van de stemmers op de PVV stemde.
Er zijn veel vergelijkbare verhalen te vertellen over de pijn van het verlies van betekenisvolle arbeid. De globalisering heeft sommige beroepen verplaatst naar lagelonenlanden en andere beroepen van karakter veranderd. Dan denk ik aan de scheepsbouw die uit Nederland is verdwenen, maar bijvoorbeeld ook de textielindustrie. Door mechanisatie en de toepassing van kunstmest is het werk in de landbouw drastisch veranderd. Technologische ontwikkelingen hebben ons veel goeds gebracht en de samenleving veel welvaart opgeleverd. Ook de globalisering heeft Nederland als handelsnatie veel opgeleverd. Maar ik denk ook dat we de afgelopen decennia te eenzijdig gekeken hebben naar de voordelen van globalisering en te weinig aandacht hebben gehad voor de verliezers van de globalisering. Ook is er te weinig aandacht geweest voor de flexibilisering van de arbeidsmarkt; bedrijven profiteerden ervan, maar voor een deel van de middenklasse betekende dit meer kwetsbaarheid en onzekerheid. Dat bracht maatschappelijk onbehagen met zich mee.
Beroepen verdwenen niet alleen of veranderden van karakter, ook zagen we de afgelopen decennia dat de maatschappelijke erkenning van sommige beroepen afnam. Daarnaast zien we ook veel ‘beroepszeer’, namelijk de miskenning van de beroepseer, van het vakmanschap van mensen. Niet degene die er het meeste verstand van heeft, heeft het voor het zeggen, maar de bestuurders, managers en consultants, zo is vaak het gevoelen.
Hoe krijgen we weer het besef van beroepseer terug? Hoe voorkomen we dat jongeren op een MBO per se naar het HBO willen, niet omdat dit hun werk zoveel interessanter maakt, maar omdat het meer aanzien geeft en beter betaalt? We zullen actief moeten werken aan maatschappelijke erkenning van de mensen die belangrijk werk doen, maar waarvan we de waarde te weinig zijn gaan zien. Want wie voegt meer waarde toe: de verpleegkundige of de influencer? De exploitant van een website voor online gokken of de juf en meester op de basisschool? We zijn de verkeerde prioriteiten gaan stellen en we zijn vergeten mensen te waarderen.
Het verwaarlozen van de gewone man, de middenklasse, de ruggengraat van de samenleving heeft ook, denk ik, te maken met hoe we als samenleving naar mensen zijn gaan kijken. Te lang al benaderen we de mens als allereerst een individu, los van een context, een gemeenschap een verhaal, een traditie. In onze cultuur is het idee van de mens als een calculerend, op eigen belang gericht wezen dominant geworden. Waar het om draait is authenticiteit, zelfontplooiing en het beste uit jezelf halen. Welke rol je speelt in het grotere geheel van de gemeenschap, werd minder belangrijk. Daarmee werd voor sommigen ook het werk wat je doet, meer een kwestie van zelfexpressie dan van het leveren van een zinvolle bijdrage aan de maatschappij. Ik zeg bewust ‘sommigen’, want voor de meeste mensen is het werk dat ze doen nog steeds nodig om zichzelf te voorzien van voldoende inkomen voor het levensonderhoud.
Deze individualisering van de samenleving ging gepaard met een bureaucratisering van de overheid. Het dominante denken van het economisch liberalisme deed ons geloven dat de overheid zich als een efficiënt bedrijf moest gedragen. De overheid moest kunnen sturen en kunnen worden afgerekend op harde targets. De overheid raakte daardoor behept met een te grote beheersings- en controlezucht. Vanuit een misplaatst idee dat de overheid vooral een kleine overheid moest zijn, zijn veel taken op het bord van de samenleving gelegd. Tegelijkertijd biedt diezelfde overheid de burger en de werknemer weinig ruimte om zelf tot creatieve oplossingen te komen, vanwege een verstikkende bureaucratie en een dichtgeregelde systeemwerkelijkheid.
Met deze visie op de mens en op de overheid doen we de mens en de samenleving geen recht. Het geschetste mensbeeld leidt tot mensen die tegen elkaar worden opgezet, omdat iedereen moet vechten voor een plekje. En het leidt tot een politiek van cynisme die zorgen van burgers aanwakkert en niet oplost en wantrouwen verder voedt en aanjaagt.
De overheid heeft haar gemeenschapsversterkende rol de afgelopen jaren verwaarloosd. Burgers zijn behandeld als consument of klant van de overheid – en voelden zich daardoor ook zo. Burgerschap, een essentiële voorwaarde om een democratie gezond te houden, verdween naar de achtergrond. Als reactie op dat verdwijnende verantwoordelijkheidsbesef bij de bevolking, probeerde de overheid alle gaten dicht te lopen. Zij raakte verstrikt in procedures en protocollen, controlezucht en beheerszucht. Dat zoog de energie uit de samenleving.
Een overheid moet haar burgers aanspreken als onderdeel van een politieke gemeenschap, als dragers van rechten én verantwoordelijkheden. Als dat niet gebeurt, is sprake van verwaarlozing. Die bleef overigens niet beperkt tot burgers. Er is ook te weinig vooruit gekeken en te weinig geïnvesteerd in de economie van morgen, bijvoorbeeld in een schone, duurzame industrie. Daarmee is ook de volgende generatie en onze leefomgeving verwaarloosd.
Jonathan Sacks, waarvan u inmiddels weet dat ik die graag citeer, concludeert dat we een beweging van ‘wij’ naar ‘ik’ hebben gemaakt. En hoewel ons dat misschien meer vrijheid heeft gegeven, laten we daar ook niet onze ogen voor sluiten, is de moderne mens tegelijk meer eenzaam, geïsoleerd, kwetsbaar en hebben we het juk van het nihilisme te dragen. Immers, wat heeft het allemaal voor zin als je alleen op de wereld bent? Alone together, dat is de prijs van het radicale individualisme, aldus Jonathan Sacks. Dit is echter niet hoe het zou moeten zijn, dit is niet hoe mensen tot hun recht komen en dit is niet hoe een samenleving floreert. Het vraagt om een andere houding, een nieuwe manier van denken. De menselijke wereld verkilt anders en de winden die waaien meer bijtend en snijdend, zegt Sacks. Daarom, zo zegt hij, hebben we iets meer wij nodig en iets minder ik, als we de uitdagingen van onze tijd tegemoet willen treden.
Het mensbeeld van de christendemocratie is gelukkig anders. De christendemocratie ziet de mens immers als een geroepen wezen. Daarmee bedoelen we dat een mens niet een afgesloten iets is en losstaat van de wereld om hem heen. Nee, een mens is een wezen dat kan antwoorden. We kunnen reageren op een roep, een appèl dat op ons afkomt. De mens kan antwoorden. Ik kan antwoorden op de ander. Dat maakt ons verantwoordelijke mensen. Als wij als burgers vorm geven aan de roep van de ander, de stem van de ander, dan leidt dat tot een samenleving met onderlinge betrokkenheid. Een samenleving die gevormd wordt door een relationele kracht.
Want dat is een tweede belangrijke element in het christendemocratische mensbeeld: de relationaliteit. Mensen zijn relationele wezens. Daarmee zeg ik niet dat we minder over de mens als individu moeten denken, maar beter. Het uitgangspunt voor de politiek is de mens en de menselijke waardigheid. Maar daar zeggen wij meteen bij dat het altijd de mens is in relatie tot de ander. Een mens in gemeenschap met anderen. Anderen maken deel uit van wie ik ben. Ik maak deel uit van wie anderen zijn. Weten dat je partner, vrienden, familie en kinderen van je houden, maakt ons gelukkig. Iedereen krijgt in het leven te maken met tegenslag en verdriet. Familie en vrienden helpen je daarmee om te gaan. Wie liefde en waardering mist, wordt ziek, bang of boos. Relaties zijn belangrijker en bepalender voor een goed leven dan genen, sociale klasse of opleiding.
Een ander belangrijk element in hoe de christendemocratie de mens ziet, is het idee dat mensen maatschappelijk geëngageerde wezens zijn. Het realiseren van maatschappelijke waarden als rechtvaardigheid, solidariteit en verantwoordelijkheid hoort wezenlijk bij ons mens-zijn. Sociale principes als solidariteit, subsidiariteit en soevereiniteit in eigen kring, om nog maar weer eens een begrip van Kuyper te gebruiken, zijn altijd bedoeld om het middenveld van maatschappelijke verbanden, het gebied van de gewone man, te beschermen tegen een verstatelijking van de samenleving aan de ene kant, de overheid met een te grote vinger in de pap, en het uiteenvallen van de samenleving in losse individuen aan de andere kant.
Het mensbeeld dat hier uit spreekt is niet een heel hoog verheven, overdreven positief mensbeeld. Het is juist een mensbeeld dat naar mijn overtuiging aansluit bij wat mensen ten diepste zijn: relationele, verantwoordelijke wezens, gericht op rechtvaardigheid. Het zijn begrippen waar we elkaar op mogen aanspreken, omdat ze bij ons menszijn horen, omdat ze ons menszijn verrijken en omdat ze heilzaam zijn voor de gemeenschap en de samenleving. Het is in ieder geval een hoopvol mensbeeld. En hoopvolle mensbeelden leiden tot hoopvolle politiek.
Hoe komen we van daar naar hier? Van ik naar wij? Van ideaal, hoe praktisch ook, naar werkelijkheid? We hebben het verhaal van de christendemocratie nodig. Het verhaal waartoe Kuyper belangrijke aanzetten heeft gegeven. We zagen al dat het denken van de christendemocratie behoedt ons voor een afglijden naar verstatelijking. Alsof de overheid de oplossing is van alle problemen en als geluksmachine kan functioneren. Het behoedt ook voor afglijden naar een gefragmenteerde opvatting van de samenleving als een verzameling egoïstische individuen.
Het CDA zet hier ‘de verantwoordelijke samenleving’ tegenover. Het besef dat je verantwoordelijkheid hebt voor een ander en de wereld om je heen, is de basis voor een samenleving waarin gemeenschappen en relaties kunnen bloeien, waarin het ‘sociaal kapitaal’ sterk is. Als dat besef afbrokkelt, komt de samenleving onder spanning te staan en liggen nieuwe scheidslijnen op de loer. Daarom is het belangrijk dat het we denken vanuit de verantwoordelijke samenleving versterken en ook politiek heel concreet vorm geven.
Het denken over de verantwoordelijke samenleving rust op drie pijlers. Allereerst zullen we niet het individu op zichzelf centraal moeten stellen, maar de verbondenheid met de ander. Het mensbeeld van de ‘selfmade man’ leidt tot ongelukken. Het wordt al snel een meritocratische ratrace, waarbij het draait om eigen verdienste. Dat leidt ertoe dat we tegenslag die mensen treft ook op hun eigen conto schrijven: eigen schuld. De samenleving moet juist geen ratrace zijn, geen plaats waarin vooral de hoogte van het salaris telt. De samenleving floreert met gemeenschapszin, verantwoordelijkheid voor elkaar en verdraagzaamheid als basis. Dat betekent dat we kritisch zijn op het idee dat succes je eigen verdienste is en falen je eigen schuld. Dat betekent ook dat we kritisch zijn op identiteitspolitiek waarin niet meer wordt gezocht naar het gemeenschappelijke, maar waarin men vooral geobsedeerd is door het eigen gelijk.
Op de tweede plaats moet moraal boven de procedure gaan. Het dominante idee is tegenwoordig dat er geen gemeenschappelijke moraal is, geen gemeenschappelijke visie op wat ‘een goed leven’ is. Het gevolg is dat procedures en regels de boventoon voeren. Daardoor verdwijnt de discussie over ‘wat is een goed leven’ uit het publieke debat. Maar oorspronkelijk waren de burgerlijke vrijheden onderdeel van een gezamenlijke zoektocht naar goed samenleven. Tegenwoordig lijkt vrijheid niet meer dan onverschilligheid: ik bemoei me niet met jou als jij je niet met mij bemoeit. Daarmee doen we de samenleving enorm tekort. De samenleving is ook een morele gemeenschap waarin we op basis van gedeelde waarden zoeken naar wat een goed leven is voor iedereen. Met ‘de moraal gaat boven de procedure’, bedoelen we ook dat we kritisch zijn op het doorgeschoten maakbaarheidsdenken van de overheid, op de technocratische aanpak van maatschappelijke vraagstukken en de eenzijdige focus op procedures.
En dan ons derde uitgangspunt: duurzame waarden gaan boven de korte termijn. De focus op de korte termijn, op de bevrediging van de drang tot consumeren, houdt de politiek en vaak ook het bedrijfsleven te veel in haar greep. De eerstvolgende verkiezingen zijn vaak belangrijker dan het welzijn van de samenleving op de langere termijn. Het bedrijfsleven richt zich vaak ook niet verder dan op de komende vijf jaar. In een verantwoordelijke samenleving richten we de blik op de lange termijn, op brede welvaart nu en straks, en zijn we bereid te investeren in de toekomst, ook als daar offers in het nu voor nodig zijn. Concreet betekent dit dat winstmaximalisatie niet het uitgangspunt voor bedrijven kan zijn, dat we bereid zijn te investeren in de economie van de toekomst dat we grote vraagstukken als vergrijzing en klimaatverandering niet voor ons uit schuiven.
Als de samenleving weer een heilzame plek wil zijn voor de gewone man, de middenklasse, de kleine luyden, dan is er werk aan de winkel. We zullen onszelf dan moeten lostrekken uit de isolatie van het individualisme, uit het egoïsme van het korte termijn denken, uit het proceduredenken. Een politiek die de samenleving bekijkt vanuit individualisme, eigen belang en korte termijnwinst, denkt vervolgens contractueel, denkt in transacties, in profijt. Ook hier zet ik weer graag Jonathan Sacks tegenover. Hij zegt dat bij het denken over menselijke relaties en gemeenschappen niet het idee van het contract hoort, maar juist het idee van het verbond. In een verbond gaat het over de wederzijdse waardigheid en integriteit, gaat het om toevertrouwd zijn aan de ander. In een verbond draait het niet om transacties, maar om relaties, niet om winst en profijt, maar om transformatie.
We moeten terug van het dominante ‘ik’-denken naar een denken vanuit wij. Iets minder ik, iets meer wij. Daar hebben overheid en politieke een belangrijke rol te vervullen. Maar het hoeft daar niet te beginnen. Of althans, we hoeven daar niet op te wachten. Om een verschil te maken, zegt Jonathan Sacks, kan ik beginnen met mezelf te veranderen. Om zelf moreel te handelen, om me te bekommeren om anderen, om iemand te zijn die mensen kunnen vertrouwen, om te geven, vrijwilliger te zijn, gevoelig te zijn, royaal, zorgzaam. Zachte waarden die lang te weinig beloond zijn in erkenning. Maar ze zijn van wezenlijk belang, en het mooie is: voor iedereen toegankelijk. We hoeven niet te wachten tot de wereld of het culturele klimaat verandert, om onszelf te veranderen.
Van de politiek vraagt het om zichzelf scherp voor te houden waartoe ze op aarde is. Ergens in het evangelie zegt Jezus dat de mens er niet voor de sabbat is, maar dat de sabbat juist voor de mens is. Als een heilzame ruimte. Datzelfde kun je in zekere zin zeggen van de overheid. De mens is er niet voor de overheid, de samenleving is er niet voor de overheid. Andersom: de overheid is tot heil en in dienst van mens en samenleving. De overheid is geroepen, niet om de belangen van allerlei lobbygroepen, bedrijven, de Haagse systeemwerkelijkheid te dienen, maar om rechtvaardig te zijn voor mens en samenleving, om zo dienstbaar mee te werken aan het goede leven voor alle mensen. Als we willen dat gewone mensen zich weer inzetten voor de samenleving, dan moeten we hen ook in staat stellen dat te kunnen doen. Als werkende ouders zich elke dag zorgen maken over het verlies van hun baan of over genoeg inkomen om hun kinderen te onderhouden, dan kunnen we niet verwachten dat ze genoeg energie hebben om zich in te zetten voor de samenleving.
Het vraagt ook van politiek en overheid, maar ook van de samenleving dat we de juiste dingen waarderen. En dat zijn vaak de dingen die juist de middenklasse versterken. Het vraagt van ouders dat we niet klagen over een in onze ogen te laag schooladvies. Hoger, tussen aanhalingstekens, is niet altijd beter. Het vraagt van ons als consumenten dat we de juiste producten kopen, lokaal, van vakmensen. Tijdens de coronapandemie werd opeens voor iedereen die normaal niet met zorg in aanraking komt zichtbaar hoe belangrijk ons zorgpersoneel is. Die verdienen niet alleen applaus, maar ook de juiste maatschappelijke en financiële waardering. Hetzelfde geldt voor wat we vroeger ‘ambacht’ noemden. De noodzakelijke energietransitie laat zien hoe belangrijk vaklui zijn. Elektriciens, timmermannen en metselaars, stratenmakers, loodgieters, noem maar op. In de ambachten zelf zien we namelijk al iets terug van het goede leven, zegt de Amerikaanse socioloog Richard Sennett. Volgens Sennett is vakmanschap een essentieel onderdeel van een betekenisvol leven. Terwijl in onze moderne samenleving juist snelheid en efficiëntie worden gewaardeerd. Vakmanschap draait om kwaliteit en aandacht. Als we weer oog krijgen voor vakmanschap, krijgen we daarmee ook waardering voor duurzaamheid, menselijke waardigheid en daarmee oog voor het goede leven zelf. Deze banen zullen we opnieuw aantrekkelijk moeten maken voor jongeren, door de juiste maatschappelijke erkenning, beroepstrots en ook door de juiste financiële beloning van dingen die wezenlijk zijn voor onze samenleving.
Ook op andere manieren kan de overheid de middenklasse sterker maken. Dat kan, zo schreef de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in 2017 al (in het rapport ‘De val van de middenklasse?’), op vier manieren. Door meer zekerheid in de arbeid te bevorderen, door te blijven investeren in scholing en ontwikkeling (een levenlang leren), door de herverdelende werking van de verzorgingsstaat te behouden en door gezinnen te steunen in het combineren van arbeid en zorg.
Het vraagt ook van de overheid ook dat ze zich verbonden weet met de burger en de samenleving. Ze kan dan, zoals de katholieke theoloog Erik Borgman zegt ‘leven van wat komt’. De wereld is niet leeg, zegt Borgman, wachtend tot politici, beleidsmakers of sociale activisten haar gaan vullen met idealen en waarden. De wereld, zegt hij, zit vol idealen en waarden, vol richting en perspectief. Leven van wat komt betekent dat we (wij de politici en de overheid) niet proberen die idealen en waarden naar eigen hand te zeggen, maar dat we ze in dienst stellen van hetgeen waarvan ze getuigen: het goede leven.
Als we goed kijken zien we dat mensen volop in beweging zijn zegt Borgman. Als we onze hang naar overzichtelijkheid, beheersbaarheid en maakbaarheid durven los te laten zien we dat mensen – gewone mensen, the common man – in beweging zijn en dat we wereld volop aan het veranderen is. Als we dat zien en ons erop de juiste manier invoegen, aldus Borgman, kunnen wij leven van wat ons langs deze weg gegeven wordt. Dan kunnen we leven van wat komt.
Dank u wel.