Verslag symposium 'Om een gemeenschappelijk huis'
Op donderdagavond 12 oktober vond een geslaagd symposium van het Wetenschappelijk Instituut (WI) voor het CDA plaats met als titel "Om een gemeenschappelijk huis. De gemeenschap-scheppende rol van de politiek". Drie verschillende sprekers belichtten elk een verschillend aspect van het thema.
De titel van het symposium, "Om een gemeenschappelijk huis", is dezelfde titel als die van het nieuwe meerjarenplan van het WI. De onlangs door CDA-fractievoorzitter Sybrand Buma uitgesproken HJ Schoo-lezing sloot aan bij het debat over dit onderwerp en was daarom ook onderwerp van gesprek tijdens dit symposium.
Het thema van de avond werd ingeleid door Pieter Jan Dijkman (directeur van het WI). "In een herijking van 'gemeenschap' wel eens de sleutel kunnen liggen voor een nieuwe betrokkenheid van burgers bij de publieke zaak'', zo stelde hij. Dijkman liet zien dat de zogeheten participatiesamenleving op een bepaalde manier het zicht op gemeenschappen belemmerde. "Alle goede bedoelingen ten spijt, het begrip participatiesamenleving, zoals dat gemunt werd in de Troonrede van 2013, schetst een beeld alsof de participatiesamenleving en de overheid communicerende vaten zijn; meer van het een betekent automatisch minder van het ander en omgekeerd. In wezen leidt dat tot een karikatuur van gemeenschappen - alsof goede sociale, gemeenschappelijke praktijken niet al eeuwen bestaan en bloeien en groeien. En het leidt ook tot een karikatuur van de overheid - alsof deze louter een belemmering is voor gemeenschappen."
Volgens hem zal de komende jaren gezocht moeten worden naar een perspectief waarin de overheid, samen met gemeenschappen, vorm geeft aan de participatiesamenleving. "We zullen handelingsperspectieven voor de overheid in een participatiesamenleving aandragen. En we zullen zoeken naar mogelijkheden om lokale gemeenschappen (zoals dorpen, stadswijken, kerken, moskeeën, sportverenigingen) toe te rusten om daadwerkelijk een bijdrage aan de participatiesamenleving te kunnen leveren."
Dijkman schetste tot slot een aantal vragen en dilemma's voor het symposium. (1) Hoe vullen we gemeenschap in? "Je kunt gemeenschap op cultureel-identitaire wijze opvatten. Maar je kunt gemeenschap ook in eerste instantie invullen als verantwoordelijkheid voor elkaar, zorgzaamheid voor elkaar." (2) Wie behoort nu wel tot de gemeenschap en wie niet? Trekken we überhaupt grenzen? (3) Hoe verhouden individu en gemeenschap zich tot elkaar? (4) Hoe ver reikt de gemeenschap-scheppende rol van de overheid?
Erik Borgman (hoogleraar publieke theologie aan de Universiteit van Tilburg) sprak over een christendemocratische visie op gemeenschap. Hij was kritisch op het beeld van "normale Nederlanders" die was geschetst door Buma in zijn Schoo-lezing. Aan hoe we met "figuren" aan de rand van de samenleving omgaan, kun je de kwaliteit van de gemeenschap afmeten, zo stelde hij: "Als de dorpsgek niet meer bij de gemeenschap hoort, is er geen echte gemeenschap."
Borgman ging in op de positionering van het CDA in de afgelopen decennia rondom het gemeenschapsbegrip, waarbij hij de tegenstelling maakte tussen een communitaristisch en een christendemocratisch gemeenschapsbegrip. Bij een communitaristische uitleg wordt onderwerping aan de gemeenschap gevraagd, terwijl de christendemocratische uitleg uitgaat van een gemeenschap-in-opbouw. In het ene geval is uitsluiting fundamenteel voor de identiteit (dreiging van nostalgie), terwijl in het andere geval wordt gezocht naar mogelijkheden om het verlangen naar insluiting te bevorderen en versterken. Vanuit het christendemocratisch perspectief en het besef dat onze identiteit continu verandert is er dan ook geen reden voor "nostalgisch alarmisme", aldus Borgman. Een gemeenschap is gemaakt van zorg, in plaats van ideologie. Borgman: "In deze visie is niet de gevoelde sociale cohesie, maar de mogelijkheid van ieder naar vermogen aan de samenleving bij te dragen de centrale indicatie van de kwaliteit ervan.'" Borgman sloot zijn referaat af met de woorden ''Het is dan ook niet: 'Je mag niet meedoen omdat je niet op ons lijkt', maar 'Je hoort bij ons en wat kun je bijdragen?'''
Govert Buijs (hoogleraar politieke filosofie en levensbeschouwing aan de Vrije Universiteit in Amsterdam) complimenteerde Sybrand Buma dat hij het debat over een mogelijke Europese en Nederlandse identiteit in zijn Schoo-lezing was aangegaan. "Het is waardevol dat hij oog heeft voor de zorgen van de gewone burger, al kan je het in deze discussie eigenlijk nooit goed doen."
Het debat over identiteit is controversieel en fel gepolariseerd. Grofweg zijn er twee groepen, aldus Buijs. De eerste groep bestaat uit kosmopolieten, die uitgaan van overstijgende universele waarden in plaats van een bepaalde identiteit. Spreken over 'identiteit' sluit anderen uit, terwijl we juist moreel gezien iedereen in moeten sluiten, ook diegenen die onze opvattingen (nog) niet delen. Deze groep is dan ook angstig voor morele opvoeding; individuele vrijheden staan centraal. De tweede groep bestaat uit identiteitsdenkers, die uitgaan van fundamentele verschillen in beschavingen. De hoop van deze groep is om alles te behouden zoals het is en kosmopolieten lijken dan ook verraders van deze identiteit. Buijs stelde dat de tweede groep vaak niet de boze en racistische burger is en dat de kosmopoliet zelden een verrader is. "De kosmopoliet ziet terecht hoe broos een orde is waarin we elkaar als vrijen en gelijken, zonder discriminatie, behandelen - en dat dat, ook in Europa, allerminst vanzelfsprekend is. Maar ook de identiteitsdenkers hebben een morele oriëntatie: zij vrezen dat heel gemakkelijk de eilanden van rechtsstatelijkheid, van vrijheid en van non-discriminatie, teloor kunnen gaan, als we niet weerbaar zijn.'' Met zijn Schoo-lezing probeert Buma de patstelling te doorbreken en beide groepen te verbinden, al zou de uitwerking nog beter kunnen, aldus Buijs.
Buijs pleitte voor een Dutch Dream, "een menselijke waardigheidssamenleving", waarin "ieder mens, van welke afkomst dan ook, kansen heeft en grijpen kan, waarin we elkaar, van welke afkomst dan ook, vasthouden én waarin we elkaar, van welke afkomst dan ook, duidelijk aanspreken op ons gedrag als dat niet in overeenstemming is met de gelijke waardigheid van en voor allen." Ook betoogde Buijs dat sprake diende te zijn van een "uitnodigende gemeenschapsvorming rond centrale waarden": inclusief nationalisme in plaats van exclusief nationalisme. Verder pleitte hij voor het opnieuw in gebruik nemen van plichten. "Om met Kennedy te spreken: vraag niet wat de samenleving voor jou doet, maar wat jij doet voor de samenleving."
Tot slot sprak Jos Wienen (burgemeester van Haarlem) over de rol van de overheid bij de bevordering van (lokale) gemeenschappen. Ook Wienen stelde dat de bijdrage van Buma met zijn Schoo-lezing waardevol was, zij het dat die te kort was om volledig te kunnen zijn. Wienen stelde dat er Nederlandse aspecten zijn om te koesteren: veelkleurigheid van mensen, vrijheid van geweten en godsdienst en de verzuiling, waarbij iedere groep zijn of haar kans kreeg om zich te ontwikkelen en te ontplooien. Gemeentelijke overheden hebben de opgave om gemeenschapsvorming te stimuleren om tweedeling tegen te gaan, aldus Wienen. Voor gemeenten is namelijk iedere burger gelijk.
Vanuit het besef dat de politiek niet perfect is, zijn gemeenschappen hard nodig om de overheid te helpen. "De participatiesamenleving was misschien wel het besef dat we anders zouden vastlopen", zo stelde Wienen. Kijk als gemeentelijke overheid naar wat mensen zelf doen, bijvoorbeeld bij verenigingen en stimuleer en faciliteer dit, was zijn advies. Houd als overheid ook goed in de gaten wie er buiten de boot dreigen te vallen, al kan de overheid dit niet alleen: "De hulp van burgers en gemeenschappen is hierbij nodig", zo benadrukte Wienen de fundamentele rol gemeenschappen.
Na afloop van de drie sprekers was er gelegenheid om de discussie met elkaar aan te gaan. Onder leiding van Peter Essers, voorzitter van het WI, gingen de drie sprekers in op vragen en stellingen vanuit het publiek.
Op donderdagavond 12 oktober vond een geslaagd symposium van het Wetenschappelijk Instituut (WI) voor het CDA plaats met als titel "Om een gemeenschappelijk huis. De gemeenschap-scheppende rol van de politiek". Drie verschillende sprekers belichtten elk een verschillend aspect van het thema.
De titel van het symposium, "Om een gemeenschappelijk huis", is dezelfde titel als die van het nieuwe meerjarenplan van het WI. De onlangs door CDA-fractievoorzitter Sybrand Buma uitgesproken HJ Schoo-lezing sloot aan bij het debat over dit onderwerp en was daarom ook onderwerp van gesprek tijdens dit symposium.
Het thema van de avond werd ingeleid door Pieter Jan Dijkman (directeur van het WI). "In een herijking van 'gemeenschap' wel eens de sleutel kunnen liggen voor een nieuwe betrokkenheid van burgers bij de publieke zaak'', zo stelde hij. Dijkman liet zien dat de zogeheten participatiesamenleving op een bepaalde manier het zicht op gemeenschappen belemmerde. "Alle goede bedoelingen ten spijt, het begrip participatiesamenleving, zoals dat gemunt werd in de Troonrede van 2013, schetst een beeld alsof de participatiesamenleving en de overheid communicerende vaten zijn; meer van het een betekent automatisch minder van het ander en omgekeerd. In wezen leidt dat tot een karikatuur van gemeenschappen - alsof goede sociale, gemeenschappelijke praktijken niet al eeuwen bestaan en bloeien en groeien. En het leidt ook tot een karikatuur van de overheid - alsof deze louter een belemmering is voor gemeenschappen."
Volgens hem zal de komende jaren gezocht moeten worden naar een perspectief waarin de overheid, samen met gemeenschappen, vorm geeft aan de participatiesamenleving. "We zullen handelingsperspectieven voor de overheid in een participatiesamenleving aandragen. En we zullen zoeken naar mogelijkheden om lokale gemeenschappen (zoals dorpen, stadswijken, kerken, moskeeën, sportverenigingen) toe te rusten om daadwerkelijk een bijdrage aan de participatiesamenleving te kunnen leveren."
Dijkman schetste tot slot een aantal vragen en dilemma's voor het symposium. (1) Hoe vullen we gemeenschap in? "Je kunt gemeenschap op cultureel-identitaire wijze opvatten. Maar je kunt gemeenschap ook in eerste instantie invullen als verantwoordelijkheid voor elkaar, zorgzaamheid voor elkaar." (2) Wie behoort nu wel tot de gemeenschap en wie niet? Trekken we überhaupt grenzen? (3) Hoe verhouden individu en gemeenschap zich tot elkaar? (4) Hoe ver reikt de gemeenschap-scheppende rol van de overheid?
Erik Borgman (hoogleraar publieke theologie aan de Universiteit van Tilburg) sprak over een christendemocratische visie op gemeenschap. Hij was kritisch op het beeld van "normale Nederlanders" die was geschetst door Buma in zijn Schoo-lezing. Aan hoe we met "figuren" aan de rand van de samenleving omgaan, kun je de kwaliteit van de gemeenschap afmeten, zo stelde hij: "Als de dorpsgek niet meer bij de gemeenschap hoort, is er geen echte gemeenschap."
Borgman ging in op de positionering van het CDA in de afgelopen decennia rondom het gemeenschapsbegrip, waarbij hij de tegenstelling maakte tussen een communitaristisch en een christendemocratisch gemeenschapsbegrip. Bij een communitaristische uitleg wordt onderwerping aan de gemeenschap gevraagd, terwijl de christendemocratische uitleg uitgaat van een gemeenschap-in-opbouw. In het ene geval is uitsluiting fundamenteel voor de identiteit (dreiging van nostalgie), terwijl in het andere geval wordt gezocht naar mogelijkheden om het verlangen naar insluiting te bevorderen en versterken. Vanuit het christendemocratisch perspectief en het besef dat onze identiteit continu verandert is er dan ook geen reden voor "nostalgisch alarmisme", aldus Borgman. Een gemeenschap is gemaakt van zorg, in plaats van ideologie. Borgman: "In deze visie is niet de gevoelde sociale cohesie, maar de mogelijkheid van ieder naar vermogen aan de samenleving bij te dragen de centrale indicatie van de kwaliteit ervan.'" Borgman sloot zijn referaat af met de woorden ''Het is dan ook niet: 'Je mag niet meedoen omdat je niet op ons lijkt', maar 'Je hoort bij ons en wat kun je bijdragen?'''
Govert Buijs (hoogleraar politieke filosofie en levensbeschouwing aan de Vrije Universiteit in Amsterdam) complimenteerde Sybrand Buma dat hij het debat over een mogelijke Europese en Nederlandse identiteit in zijn Schoo-lezing was aangegaan. "Het is waardevol dat hij oog heeft voor de zorgen van de gewone burger, al kan je het in deze discussie eigenlijk nooit goed doen."
Het debat over identiteit is controversieel en fel gepolariseerd. Grofweg zijn er twee groepen, aldus Buijs. De eerste groep bestaat uit kosmopolieten, die uitgaan van overstijgende universele waarden in plaats van een bepaalde identiteit. Spreken over 'identiteit' sluit anderen uit, terwijl we juist moreel gezien iedereen in moeten sluiten, ook diegenen die onze opvattingen (nog) niet delen. Deze groep is dan ook angstig voor morele opvoeding; individuele vrijheden staan centraal. De tweede groep bestaat uit identiteitsdenkers, die uitgaan van fundamentele verschillen in beschavingen. De hoop van deze groep is om alles te behouden zoals het is en kosmopolieten lijken dan ook verraders van deze identiteit. Buijs stelde dat de tweede groep vaak niet de boze en racistische burger is en dat de kosmopoliet zelden een verrader is. "De kosmopoliet ziet terecht hoe broos een orde is waarin we elkaar als vrijen en gelijken, zonder discriminatie, behandelen - en dat dat, ook in Europa, allerminst vanzelfsprekend is. Maar ook de identiteitsdenkers hebben een morele oriëntatie: zij vrezen dat heel gemakkelijk de eilanden van rechtsstatelijkheid, van vrijheid en van non-discriminatie, teloor kunnen gaan, als we niet weerbaar zijn.'' Met zijn Schoo-lezing probeert Buma de patstelling te doorbreken en beide groepen te verbinden, al zou de uitwerking nog beter kunnen, aldus Buijs.
Buijs pleitte voor een Dutch Dream, "een menselijke waardigheidssamenleving", waarin "ieder mens, van welke afkomst dan ook, kansen heeft en grijpen kan, waarin we elkaar, van welke afkomst dan ook, vasthouden én waarin we elkaar, van welke afkomst dan ook, duidelijk aanspreken op ons gedrag als dat niet in overeenstemming is met de gelijke waardigheid van en voor allen." Ook betoogde Buijs dat sprake diende te zijn van een "uitnodigende gemeenschapsvorming rond centrale waarden": inclusief nationalisme in plaats van exclusief nationalisme. Verder pleitte hij voor het opnieuw in gebruik nemen van plichten. "Om met Kennedy te spreken: vraag niet wat de samenleving voor jou doet, maar wat jij doet voor de samenleving."
Tot slot sprak Jos Wienen (burgemeester van Haarlem) over de rol van de overheid bij de bevordering van (lokale) gemeenschappen. Ook Wienen stelde dat de bijdrage van Buma met zijn Schoo-lezing waardevol was, zij het dat die te kort was om volledig te kunnen zijn. Wienen stelde dat er Nederlandse aspecten zijn om te koesteren: veelkleurigheid van mensen, vrijheid van geweten en godsdienst en de verzuiling, waarbij iedere groep zijn of haar kans kreeg om zich te ontwikkelen en te ontplooien. Gemeentelijke overheden hebben de opgave om gemeenschapsvorming te stimuleren om tweedeling tegen te gaan, aldus Wienen. Voor gemeenten is namelijk iedere burger gelijk.
Vanuit het besef dat de politiek niet perfect is, zijn gemeenschappen hard nodig om de overheid te helpen. "De participatiesamenleving was misschien wel het besef dat we anders zouden vastlopen", zo stelde Wienen. Kijk als gemeentelijke overheid naar wat mensen zelf doen, bijvoorbeeld bij verenigingen en stimuleer en faciliteer dit, was zijn advies. Houd als overheid ook goed in de gaten wie er buiten de boot dreigen te vallen, al kan de overheid dit niet alleen: "De hulp van burgers en gemeenschappen is hierbij nodig", zo benadrukte Wienen de fundamentele rol gemeenschappen.
Na afloop van de drie sprekers was er gelegenheid om de discussie met elkaar aan te gaan. Onder leiding van Peter Essers, voorzitter van het WI, gingen de drie sprekers in op vragen en stellingen vanuit het publiek.