Het is goed en ook nodig om met een kritische blik naar Europa te kijken. Maar die kritiek mag niet verhullen dat we onze Europese omgeving dringend nodig hebben om onze manier van leven, onze belangen en waarden overeind te kunnen houden tegenover een assertiever geworden buitenwereld. En als we daar onze burgers niet in meenemen, als we ons voornamelijk concentreren op wat er allemaal niet deugt, dan is de kans groot dat we op den duur gaan oogsten wat we zaaien. Dat betoogde CDA-senator Ben Knapen deze week bij de Europese beschouwingen in de Eerste Kamer. Hieronder staat zijn volledige inbreng.
Europese beschouwingen CDA Eerste Kamer, 3 november 2020
Politiek lijkt soms een cynisch bedrijf: Op de trom slaan, vliegen afvangen, stelligheden debiteren.
Daarom is het goed, zo hoop ik althans, dat we juist hier in dit huis eens spreken over Europa – hier hoeven we het voor de publiciteit niet te doen, want doorgaans ontgaat iedereen buiten deze ruimte wat we bij zulke gelegenheden bespreken.
Daarmee is aan een belangrijke randvoorwaarde voor een wat genuanceerdere politieke discussie voldaan, namelijk dat uitwisseling van argumenten niet hoeft te lijden onder de noodzaak tot het zogenaamde scoren.
Dat zo zijnde, zou ik graag eens willen stil staan bij het woord ‘soevereiniteit’. Dat duikt sinds jaar en dag op als een catch word in het Europa debat. Meestal gaat het om soevereiniteit inleveren versus soevereiniteit behouden of terugkrijgen. Take back control, zoals de brexiteers betoogden.
Als je wat graaft, ontdek je al snel dat niemand eigenlijk precies weet wat het is. Soeverein is zoiets als ‘zelf de baas zijn’. Omdat ieder land graag zelf de loop der dingen wil bepalen, kun je dus zeggen dat ieder land zoveel mogelijk soeverein wil zijn.
Maar omgekeerd is het met landen net als met mensen – op je eentje kun je niet leven. Dus om soeverein te zijn, moet je dingen samen doen, soevereiniteit poolen dus.
En dan begint eigenlijk al de verwarring.
Want neem nou Nederland van voor de oorlog. Dat was een neutraal land zonder bondgenootschappen. Hoe soeverein kun je het hebben in de wereld, zou je zeggen. Maar datzelfde afzijdige land moest tegelijkertijd allerlei dingen doen waar het helemaal geen zin in had, omdat het toch ook weer niet zo soeverein was.
We moesten bijvoorbeeld de media censureren omdat we een naburig buitenlandse staatshoofd, luisterend naar de naam Adolf Hitler, niet wilden irriteren. Die luxe konden we ons als klein land zonder bondgenoten helemaal niet veroorloven.
We moesten de toch zo gekoesterde gouden standaard inleveren, omdat we anders failliet dreigden te gaan. ‘Moesten’, zeg ik omdat de buitenwereld nieuwe monetaire spelregels ging hanteren die ons eigenlijk helemaal niet bevielen.
We moesten handelscontingenten met het buitenland uitonderhandelen – soeverein als we waren voelden we er niets voor maar we moesten wel. Want we wilden te eten hebben en de kachel stoken.
Soevereiniteit is een ongrijpbaar begrip, al helemaal in ons land dat als weinig andere landen in de wereld zo verweven is met de buitenwereld.
In mijn ogen is soevereiniteit van een land gekoppeld aan handelingsvermogen. Is een land in staat tot handelen, tot beïnvloeding, tot daarbij behorende compromissen – met als doel om welvaart en welzijn van de eigen bevolking zoveel mogelijk te bevorderen? Handelingsvermogen is in deze wereld van vandaag de praktische kern van soevereiniteit. Ook welbegrepen eigenbelang relativeert dus het streven naar baas zijn in eigen huis.
Het is onze vaste overtuiging dat het handelingsvermogen van ons land het beste tot zijn recht komt in de Europese arena. Daar treffen we voldoende schaalgrootte aan en voldoende gelijkgezindheid om onze belangen en waarden in de wereld te beschermen en te bevorderen. Hier zitten onze bondgenoten, hier hebben we invloed.
De bedreigingen voor onze manier van leven in dit stukje van Europa hoeven we hier niet breed te schetsen. Dat is genoegzaam bekend. Of het nu gaat om de economische, politieke opmars van China, het Russische revanchisme, de strijd om grondstoffen, om leveringszekerheid van producten – medicijnen denken we nu vooral aan - de strijd om invloedssferen in Afrika, de instabiliteit van dat continent, de afhankelijkheid van Silicon Vally – overal in de wereld zijn er krachten die een serieuze inbreuk betekenen op onze manier van leven. En overal gaat het om krachten die te groot zijn voor ons alleen om het hoofd te bieden. Mensen willen daartegen bescherming – bescherming die wij alleen niet kunnen bieden. Bescherming waarvan we onze burgers ook niet moeten wijs maken dat we die in ons eentje wel kunnen leveren.
Soms hoor je mensen enthousiast vertellen over de paradijselijke onafhankelijkheid van Zwitserland. Ik herinner me nog hoe PVV leider Wilders enthousiast twitterde over de uitslag van een Zwitsers referendum in 2014.
Een krappe meerderheid wilde in dat referendum geen immigranten meer in Zwitserland laten werken.
En weet u wat er met de uitslag van dat referendum is gebeurd?
Het antwoord is ontluisterend, namelijk: Niets, helemaal niets.
Want om te kunnen voortbestaan, telt het afzijdige Zwitserland meer dan 100 akkoorden met de Europese Unie. En logischerwijs ook de verplichting om niet eenzijdig in dat pakket te winkelen. Want dan valt de guillotine op al die duizenden afspraken.
Ander voorbeeld: Noorwegen. Daar besloot het Nobelprijs comité tien jaar geleden om de Nobel Vredesprijs toe te kennen aan de Chinese dissident Liu Xiaobo.
China was boos en Noorwegen kreeg straf. Ineens mocht Noorse zalm om veterinaire redenen China niet meer in. En zo volgden verdere chicanes.
Het vervolg is veelzeggend: Eerst zagen we het stemgedrag van Noorwegen in de Verenigde Naties vriendelijker worden voor China, Noorwegen steunde vervolgens de Chinese waarnemer status bij de Noordpool Raad, Noorse politici beloofden netjes de Dalai Lama niet meer te ontvangen en ze beloofden ook niets meer te ondernemen tegen de “een China politiek”.
Begrijpelijk opportunisme misschien maar ook iets wat je eerder overkomt wanneer je er als klein land alleen voorstaat.
Om dit deel van de wereld en democratisch en stabiel te houden zijn de inspanningen van landen als Duitsland en Frankrijk van bijzondere betekenis. We kunnen het misschien niet altijd eens zijn met wat zij willen en doen, maar zodra zij krachten bundelen legt dat gewicht in de schaal. Waarbij Duitsland vooral de middelen en Frankrijk vooral de reflexen heeft om zich de manifesteren. Hun steun is cruciaal wanneer de Europese Commissie met plannen komt om investeringen te beschermen, klimaat maatregelen te nemen, China van weerwoord te voorzien, te interveniëren in Afrika, een handelsboycot in te voeren.
En ook om iets op te bouwen dat lijkt op gezamenlijke defensie.
Dat vraagt een constructieve rol van de Nederlandse diplomatie. Willen we dat ons realiseren, willen we die ambitie hebben en delen met onze burgers?
Of zijn we vooral trots en onderscheidend als leider van de vrekkige vier?
Om misverstanden te voorkomen: het Italiaanse begrotingsbeleid vinden ook wij een drama. Al mag je ook hier gerust bij vermelden dat elke Nederlander 1516 euro per jaar aan de EU verdient en elke Italiaan maar amper de helft. (Aldus de Bertelsmann Stiftung vorig jaar in een berekening). En dat dus dit extra profiteren van de interne markt en van de euro ons ook af en toe ook wat kost. Dat kan niet anders.
Betekent dit dat we alles maar voor zoete koek moeten aannemen?
Nee, zeker niet. Er zijn genoeg dingen die bepaald niet in orde zijn. Een Italiaanse staatsschuld van straks meer dan 160 procent is echt een geweldig punt van zorg. Ik vraag de minister of hij dat ook zo ziet en of hij ons enig perspectief kan bieden?
En dan zijn er nog wel wat ernstige zorgen en om er een paar te noemen:
De rommelige, weinig solidaire omgang met het migratie- en vluchtelingenvraagstuk,
de afwezigheid van pan Europees toezicht op grensoverschrijdende zwartgeld stromen.
Nog ernstiger is hoe landen als Polen en Hongarije inmiddels met de rechtsstaat omgaan. Terecht stelt dit kabinet het aan de orde, maar het wordt alsmaar urgenter. Nederlandse rechters weten niet meer of ze bijvoorbeeld nog op het Poolse rechtssysteem kunnen vertrouwen. Dat is in de Unie ongekend en ongehoord.
Zorgen hebben wij ook over bepaalde aspecten van het Europese klimaatplan. Hoe wijs is het voor het draagvlak hier om de Europese Commissie straks dwingend te laten interveniëren. Terwijl we hier juist ons best doen om onze kiezers stap voor stap mee te nemen in een klimaatplan? Werkt zo’n Commissie aanpak niet averechts?
Maar al deze kritiek mag niet verhullen dat we onze Europese omgeving dringend nodig hebben om onze manier van leven, onze belangen en waarden overeind te kunnen houden tegenover een assertiever geworden buitenwereld.
Als we daar onze burgers niet in meenemen, als we ons voornamelijk concentreren op wat er allemaal niet deugt, dan vrees ik dat we op den duur gaan oogsten wat we zaaien.
De hamvraag is: Weten we eigenlijk wel wat we willen?
Het lijkt er soms op dat we vooral weten wat we niet willen.
De Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie, IOB, verweet deze regering onlangs dat ze signalen van een veranderende wereld ontkent. De Tibetaanse gebedsmolen van Navo voor en Navo na blijft het houvast. Dat de wereld is veranderd lijkt bijzaak. Alsof we niet onder ogen willen zien dat de wereld is veranderd.
In zekere zin is deze reflex historisch nog wel te verklaren ook: het trauma van de tweede wereldoorlog dreef ons in de armen van een Atlantisch bondgenootschap onder leiding van de belangrijkste bondgenoot Amerika, maar we waren ten diepste van oudsher een neutraal, afzijdig land. De Navo onder Amerikaanse leiding was een soort van paraplu waaronder we konden schuilen in Europa. Net als voor de oorlog hoefden we niet te kiezen tussen de ons omringende landen, niet tussen Frankrijk, Duitsland of Groot-Brittannië. Zeker toen ook Groot Brittannië lid was geworden van de Europese gemeenschap klopte alles weer voor ons – we balanceerden er een beetje tussenin. Dat die tijd voorbij gaat, brengt menigeen hier in verlegenheid.
Wat nu? We zijn overduidelijk zoekende.
Er wordt weleens gespeeld met de gedachte aan een alliantie met Scandinavische landen. Of een soort Hanze bond. Dat mag.
Maar de eerlijkheid gebiedt toch ook te zeggen dat de gemeenschappelijkheden – geografie, geschiedenis, economie, veiligheid – daarvoor uiteindelijk te kort schieten.
Deze minister had het vorig jaar over een andere route, hij had het over wisselende coalities met wisselende partners. Dat heeft een transactioneel karakter: diplomatie als een jaarmarkt waar je afhankelijk van de omstandigheden je kraampje verplaatst en ergens anders opbouwt.
Maar dat is voor het opbouwen van bondgenootschappelijke lotsverbondenheid eigenlijk niet geschikt – zoiets vergt meer vastigheid, dat vergt elkaar soms ook steunen wanneer het niet meteen, transactioneel dus, tot eigen voordeel leidt.
Wij zouden een constructievere rol moeten en – daar ben ik van overtuigd – ook kunnen spelen om de belangrijkste spelers in Europa vaker op een lijn te krijgen. Een meer bemiddelende rol ook. Om daarmee bij te dragen aan samengebald vermogen van Europa in de wereld. Dat is ons belang ook.
Uiteindelijk gaat het om een vraag die indringender is geworden nu de Britten uit de Unie zijn gestapt en de Amerikanen met andere dingen bezig zijn en blijven: proberen we aan de zijlijn zoveel mogelijk toeschouwer te zijn, handig manoeuvrerend om de nadelen zoveel mogelijk te beperken en de voordelen zoveel mogelijk te plukken? Een soort Singapore aan de Noordzee, zeg maar.
Of voelen wij ons mede verantwoordelijk voor een krachtige kern in Europa en steken we daar onze nek voor uit? Wat ons betreft het laatste, maar we realiseren ons dat we in ons land hierover een bijna existentieel gesprek hebben te voeren nu die toch zo vertrouwde Angelsaksische wereld zich wat verder van ons verwijdert.