Opinieartikel
Deze week opende een krant met een foto van een zorgmedewerker in New York. De man stond net buiten het ziekenhuis met opgeheven handen radeloos te zijn. We kunnen ons er veel bij voorstellen: het grote aantal doodzieke patiënten en de beperkte middelen om te kunnen helpen. Het moet een enorme last zijn voor al die mensen in de zorg om daarmee om te gaan.
Ook in eigen land zijn we getuige van zorgmedewerkers die via media een inkijkje geven in hun zorg voor Corona-patiënten. Artsen en verplegers worden meer dan gemiddeld geconfronteerd met sterfgevallen na een periode van een zeer zwaar ziekte bed. Het besmettingsgevaar brengt met zich mee dat familie niet of nauwelijks toegelaten wordt, hoewel daar inmiddels meer ruimte voor lijkt te ontstaan. Het vraagt heel veel van het medisch personeel en ook van de nabestaanden. Het leidt zonder twijfel tot vragen over zingeving, over leven en dood, over het wel of niet doorbehandelen van patiënten. In tijden van crisis is het leven niet meer zo maakbaar als we gewend zijn en dat raakt ons mensen diep.
En dat geldt ook voor mensen die niet ziek zijn, maar bijvoorbeeld in quarantaine zitten of in een verpleeghuis geen bezoek kunnen ontvangen. Wat te denken van ouders die wekenlang thuis zijn met hun kinderen én hun werk. De eenzaamheid, het veranderde gezinsleven, maar ook het wegvallen van werk buitenhuis leidt tot andere vragen, andere dilemma’s dan we normaliter in ons drukke, volgepropte leven gewend zijn. Dat kan prettig zijn, aanleiding geven tot vrolijkheid, maar het kan ook leiden tot diepere, soms existentiële vragen. Hoe leefde ik mijn leven voordat ik door deze crisis tot stilstand kwam, wilde ik dat wel echt, hoe is mijn relatie met mijn kinderen, hoe ziet na deze crisis mijn ‘nieuwe normaal’ er uit?
Deze Corona-crisis raakt niet alleen onze fysieke lijf, het raakt ook onze geest en ons geestelijk leven. Het leidt tot vragen over de manier waarop we ons leven gewend waren te leven, het leidt tot zingevingsvragen. We worden indringend geconfronteerd met een virus dat razendsnel om zich heen grijpt, we horen verhalen - soms heel dichtbij - van mensen die hieraan dood gaan. Dat raakt ons. We worden gevraag uit naastenliefde afstand te houden en het blijkt dat we op grote schaal daaraan gehoor geven. Hoe kan dat, waar komt dat vandaan?
Ooit zei een geestelijk verzorger tijdens een hoorzitting in de Tweede Kamer: als het te verhelpen is, dan ga je naar de psycholoog of de psychiater. Maar als het niet te verhelpen is, als het leven iets op je weg plaatst waar je het mee moet doen, dan heb je een geestelijk verzorger nodig. Dan moet je op zoek naar de zin er van en dat is waar geestelijk verzorgers je bij kunnen helpen. Het negeren van die vragen kan het functioneren en de ontwikkeling van een mens ernstig schaden.
Daarom is het zeer terecht dat minister Hugo de Jonge deze week in een brief aan de Tweede Kamer expliciet heeft uitgesproken dat geestelijke zorg van existentieel belang is, zeker in de stervensfase van mensen. Voor zowel patiënten als hun nabestaanden. Hij roept bestuurders van zorginstellingen op om die geestelijke zorg - ook van buiten een instelling - zo veel mogelijk te faciliteren. Geestelijke verzorging is juist nu cruciaal en moet naast de medische zorg uitdrukkelijk beschikbaar zijn voor iedereen: voor professionals in de zorg, voor geïsoleerde ouderen, voor mensen in het hospice.
Wij weten het zeker: al die predikanten, pastores, pandits, imams en humanistisch raadslieden bij u in de buurt zijn graag beschikbaar. Het is een beroepsgroep die zich kenmerkt door een grote bescheidenheid, die beslist niet de neiging heeft om vooraan te staan. Maar die zeker in deze tijd essentieel werk verricht.
Chris van Dam en Martijn van Helvert, Tweede Kamerleden van het CDA