Dit is een ingekorte versie van de lezing die Tweede Kamerlid Henri Bontenbal heeft gegeven voor het Steenkamp Instituut. Lees de volledige lezing hier terug. De ingekorte versie is gepubliceerd in het Nederlands Dagblad op vier november.
Onze samenleving heeft te kampen met een aantal crises die haar in de greep houdt. De klimaatcrisis is er daar een van. Het huidige dominante, liberale mens- en wereldbeeld maakt het moeilijker om deze crisis aan te pakken. Want juist voor de aanpak van de klimaatcrisis is een mens- en maatschappijbeeld voorbij de doorgeschoten individualisering onmisbaar. Daarmee gaat de klimaatcrisis ook over de architectuur, de structuur van onze samenleving en is daarmee een sociale kwestie.
In het huidige wereldbeeld is het milieuvraagstuk vooral een technologisch en economisch vraagstuk, zo lijkt het vaak. Het klimaatprobleem is in die visie een probleem dat we met technologie kunnen oplossen. En de technologie komt er vanzelf als we in de economie maar de juiste prikkels aanbrengen, als we maar de juiste normen in wetgeving verankeren, als we maar de externaliteiten voldoende beprijzen. Kortom, een technocratische aanpak, die niet alleen gebaseerd is op een technocratisch wereldbeeld, maar ook op de manier waarop we naar mensen kijken. De mens is in onze maatschappij in de eerste plaats een individu en het ik gaat boven het wij.
Ik denk echter dat een ander mens- en maatschappijbeeld nodig zijn om het klimaatprobleem op te lossen. Het christendemocratische mens- en maatschappijbeeld reiken hiervoor de bouwstenen aan. Volgens christendemocratische ideeën is de mens geen atomair individu, maar een persoon, een gemeenschapswezen met een intrinsieke waardigheid. De mens is niet te reduceren tot een calculerende consument of een eenzaam individu, maar is ingebed in de relaties met anderen, met zijn leefomgeving; ingebed in gemeenschappen, tradities en cultuur. We zijn geworteld in onze geschiedenis en in onze leefomgeving. We ontplooien onszelf door in een constante dialoog te zijn met anderen, binnen een gemeenschap die voor ons zorgt.
De vrijheid van een mens is niet een vrijbrief om te doen wat je wilt zolang anderen er maar geen last van hebben, maar is een vrijheid tot het ontdekken van je rol, roeping en verantwoordelijkheid in het leven. Deze vrijheid hebben we te danken aan een gemeenschap, een samenleving die deze vrijheid mogelijk maakt. En dat betekent ook dat we die gemeenschap, die samenleving verantwoordelijkheid verschuldigd zijn.
In de christendemocratie is de samenleving geen verzameling individuen die met elkaar in voortdurende concurrentie zijn. De wereld is ons gemeenschappelijk huis en mensen zijn juist op samenwerking aangelegd. De economie en de markt zijn geen entiteiten die los van de samenleving staan en hun eigen regels hebben; nee, de markteconomie moet altijd ten dienste staan van het goede samenleven en moet dus ook altijd ingebed zijn in, en begrensd door de samenleving.
Het christendemocratisch mensbeeld is daarnaast tegelijkertijd realistisch én hoopvol. Realistisch, omdat het menselijk tekort, het menselijk falen er een plek in heeft. We hoeven geen totale regisseur van ons leven te zijn en er mag een plek zijn voor falen. Wij hoeven geen selfmade men te zijn. Maar ook een hoopvol mensbeeld, want wij geloven dat mensen altijd met elkaar tot nieuwe oplossingen en initiatieven komen. De mens onderscheidt zich van het dier door de hoop. En door deze hoop om te zetten in actie.
Het is mijn overtuiging dat we het milieuvraagstuk, het duurzaamheidsvraagstuk niet allereerst moeten benaderen als een technologische of economische kwestie, maar allereerst als een sociale kwestie. In een sociale kwestie draait het om de vraag of de architectuur van de samenleving nog op orde is; of de wijze waarop onze economie, samenleving en overheid georganiseerd is, nog bij de tijd is. Dat vraagt om een gesprek van de samenleving met zichzelf. Is de manier waarop wij denken over, en omgaan met de wereld, onze leefomgeving, onze medemens hier en elders, rechtvaardig en volhoudbaar?
Dat is ook de vraag die centraal staat in de encycliek Laudato Si van paus Franciscus. In deze rondzendbrief zet paus Franciscus het probleem van klimaatverandering en de vernietiging van de natuur op de agenda. Zijn unieke bijdrage aan het debat is vervat in het concept van ‘integrale ecologie’. Daarmee is bedoeld dat het klimaat- en milieuprobleem niet versmald kan worden tot een technisch of economisch probleem alleen; en dat de oplossing dus ook niet alleen in die hoek gezocht moet worden. Nee, een adequate aanpak van het klimaatprobleem begint met een ecologische bekering en het besef dat het milieuvraagstuk nauw samenhangt met andere vraagstukken zoals armoede, ongelijkheid, het gezin en menswaardige arbeid.
Zonder “een solide ethiek, een cultuur en een spiritualiteit die hem werkelijk grenzen stellen en hem binnen een heldere zelfbeheersing beteugelen” kunnen we het milieuvraagstuk niet oplossen. Wat nodig is, is een morele cultuur waarin het algemeen welzijn, respect voor de menselijke waardigheid en solidariteit tussen mensen centraal staan.
Een aantal denkrichtingen kan het voorgaande concreter maken.
In de eerste plaats zullen we ook in beleid een beroep moeten doen op ecologisch burgerschap. Er is op dit moment een sterke tendens om de rol van de burger te minimaliseren; de slogan ‘een beter milieu begint bij jezelf’ is helemaal uit de mode. Maar christendemocraten zouden daarin niet mee moeten gaan. Ja, ‘een beter milieu gaat ook over jezelf’. Als we klimaatverandering beschouwen als een sociale kwestie, dan kunnen we niet alleen naar de overheid of het bedrijfsleven kijken; dan kunnen we in beleid niet alleen rekening houden met economische of technologische aspecten. Het laatste rapport van het IPCC laat ook duidelijk zien dat gedragsverandering een onderdeel moet zijn van de aanpak van klimaatverandering. Dat vraagt om een burger die zijn verantwoordelijkheid neemt; dat vraagt om ecologisch burgerschap.
In de tweede plaats betekent het perspectief van duurzaamheid als sociale kwestie dat het gesprek in de samenleving over de architectuur van onze samenleving en economie ook moet worden gefaciliteerd en aangemoedigd. Hoe betrekken we burgers bij het gesprek over het klimaatbeleid? Hoe zorgen we ervoor dat in de samenleving wel degelijk het gesprek kan plaatsvinden over de gemeenschappelijke morele horizon in relatie tot het milieuvraagstuk? Ik moet dan denken aan de mogelijkheden die een burgerberaad biedt. Is het niet een goed idee om te verkennen welke rol burgerberaden kunnen bieden in het gesprek over ecologisch burgerschap en wat daarvan verwacht mag worden?
Tot slot een derde denkrichting, over economische groei. In 1976 presenteerde de minister van Economische Zaken Ruud Lubbers een Nota inzake de Selectieve Groei. Dat is nog steeds een bruikbaar begrip. De vraag in welke richting onze economieën zich moeten ontwikkelen, is nog steeds zeer actueel. De huidige discussie gaat over de vraag of economische groei noodzakelijk is, of groene groei mogelijk is of dat we moeten kiezen voor ontgroeien. Ik kan deze discussie hier nu niet beslechten, maar de hoofdlijn van christendemocraten zou moeten zijn dat economische groei nooit een doel op zich mag zijn. Waarom het gaat is de integrale, duurzame ontwikkeling van alle mensen en heel de mens, in respectvolle relatie met onze leefomgeving. Selectieve, kwalitatieve groei betekent dan: groei die in dienst staat van deze duurzame, integrale ontwikkeling van alle mensen en heel de schepping. Ik denk dat hier nog een belangrijk thema ligt dat wij christendemocraten verder kunnen uitwerken de komende jaren. We kunnen zo het karwei waar Lubbers in 1976 al mee begon, dan verder afmaken.
Henri Bontenbal, lid van de Tweede Kamer voor het CDA. Dit artikel is een bewerking van een lezing gegeven voor het Steenkamp Instituut